Recensie: Margje Woodrow – Fake trip
Snuiven en blaffen
Onlangs won Fake trip van Margje Woodrow de Prijs van de Jonge Jury. Een prijs waar bij voorbaat nogal veel gedoe over was en achteraf ook toen bleek dat het stemmen vooral door ouderen wordt gedaan en dat niemand bijhoudt hoe vaak iemand stemt (vaker stemmen wordt zelfs aangemoedigd), waardoor je op zijn minst vraagtekens kunt zetten bij de juichverhalen van de organisatoren over het aantal stemmers en helemaal over het aantal jeugdige stemmers.
Tot overmaat van ramp analyseerden Marie-José Klaver en Yra van Dijk het boek ook nog op stereotypen en dat leverde geen positief oordeel op. De zwaarste beschuldiging is wellicht dat ‘er onkritisch racistische denkbeelden en stereotypen in [worden] overgedragen’. En dan moet je nog beginnen met lezen.
Ik kan me voorstellen dat jongeren Fake trip een lekker boek vinden om te lezen. Het is (Klaver en Van Dijk constateerden dat ook al eerder) helemaal opgebouwd volgens de succesformule van Mel Wallis de Vries: veel dialogen, veel onderlinge haat en nijd en een vleugje liefde bij een groep jongeren, korte hoofdstukjes met wisselende perspectieven. Daar tussendoor veel geheime boodschappen van een onbekende verteller die meestal een ontwrichtende functie heeft in de groep en van wie op het einde pas bekend wordt wie het is.
Fake trip speelt zich voor het grootste gedeelte af in Barcelona tijdens een klassenuitje. We zien de gebeurtenissen door de ogen van Billy (komt uit een arm milieu) en Demi (wordt thuis geslagen). Twee jongeren die een beetje de schijn moeten ophouden naar de buitenwereld. Bij nader inzien moet zo’n beetje iedereen dat doen, want het lijkt wel of er een vliegtuig vol probleemkinderen naar Barcelona afreist. Van Demi bestaat een filmpje waarmee ze gechanteerd kan worden en ook gaat er een filmpje rond van een van hun docenten die daardoor niet komt opdagen bij de afreis. In Barcelona lopen de onderlinge spanningen hoog op, er belandt zelfs iemand in het ziekenhuis. Er draait iemand door. Billy en Demi worden verliefd op elkaar en daar is ook niet iedereen blij mee. Kortom in elk hoofdstukje is er wel gedoe.
Misschien behoort Fake trip wel tot de pulp zoals Klaver en Van Dijk beweren, maar hoewel je geen enkele fraaie zin tegenkomt, blijft de gruwelijke stilistische puinhoop van Wallis de Vries je bespaard. Ik denk dat er nogal wat van de lezer gevraagd wordt: perspectiefwisselingen, diverse plotlijnen en heel veel open plekken; dat laatste hoort natuurlijk bij een whodunnit, maar ik raakte zelf regelmatig de draad kwijt tussen al die personages en gebeurtenissen. Je moet wel je best doen als lezer.
De oordelen over de racistische stereotypen die Klaver en Van Dijk geven, vind ik – middelbare witte man – te hard. De intentie van Woodrow is duidelijk antiracistisch. De vertellers, bij wie de sympathie van de lezer ligt, laten duidelijk hun afkeer zien als er iets racistisch gezegd wordt. Maar er is verschil tussen intentie en effect, schrijven Klaver en Van Dijk.
De vraag is of zwakke en ook ervaren jonge lezers zonder instructie in staat zijn om de afstand te begrijpen die er wordt genomen van Stefans uitspraken. Een paar voorbeelden:
Als Joudia aan Stefan, die luidruchtig chips aan het kauwen is, vraagt of hij ‘effe normaal’ kan eten, reageert hij als volgt:
‘Doe jij effe een enkeltje Marokko?’ blaft Stefan terug. ‘En kun je dan ook nooit meer terugkomen?’ (…) ‘Of spring zo meteen uit het vliegtuig. Zonder parachute, graag.’ Stukjes natte chips vliegen in het rond. ‘Ik wil je best duwen.’
Ik kan me niet voorstellen dat er één leerling is die na deze passage (die verdergaat met racistische en vrouwonvriendelijke opmerkingen van Stefan) sympathie heeft voor Stefan. Niet alleen worden zijn uitspraken tegengesproken door Billy, het portret dat van Stefan geschetst wordt, is uiterst negatief (dat begint al met dat smerige chips eten met open mond).
Klaver en Van Dijk halen ook een passage aan over Mavis, een jongen met een Surinaamse achtergrond:
Billy, die met Mavis bevriend is, maar hem niet vertrouwt vanwege de geruchten over het dealen, verdedigt hem soms. Als Mavis zichzelf verzet tegen het racisme van Stefan en Alec beschouwt Billy dat als agressie: ‘Mavis is een superlieve jongen, maar je moet hem niet dwarszitten.’ Billy biedt weerwoord als Mavis voor ‘aap’ wordt uitgescholden, maar schrijft hem zelf ook dierlijke eigenschappen als ‘snuiven’ en ‘grommen’ toe. Snuiven is in het perspectief van Billy zelfs een ‘typisch trekje’ van Mavis.
Het zou misschien wel als een onbedoeld racistisch element aangeduid kunnen worden als de personages van kleur continu grommen en snuiven. Daar kan iets inderdaad een ongewilde raciale stereotypering uit naar voren komen. Als je echter zoekt op het woord ‘gromt’ dan komt het slechts twee keer voor: één keer bij Mavis, maar ook één keer bij Stefan (die in het citaat hierboven ook al blaft). Ook de leraar zucht een keer ‘maar het klinkt meer als een grom.’ Mavis ‘snuift’ slechts één keer in het boek en één keer wordt gezegd dat hij zijn ’typische snuifje’ juist niet laat horen.
Ik vind Mavis juist wel een krachtig type: hij laat zich niet uit de tent lokken door racistische provocaties, maar treedt op als het nodig is en kan met zelfironie reageren op de vooroordelen van anderen. Als er iemand positief uit het verhaal komt, dan is hij het wel. Dat niet iedereen met een kleur positief uit het boek naar voren komt (dat zou een wat al te opgelegde politieke correctheid weerspiegelen) is – zonder al te veel te spoilen – ook het geval.
Ik zal absoluut niet beweren dat Fake trip een meesterwerk is, daarvoor is het boek te veel volgens een sjabloon geschreven. Als docent zou ik het in de klas niet afraden als je daardoor leerlingen aan het lezen krijgt of houdt. Het is intussen wel jammer dat dit boek dat nadrukkelijk antiracistisch wil zijn een ander stempel meekrijgt. Dat verdient deze jeugdroman en ook de schrijfster niet.
Coen Peppelenbos
Margje Woodrow – Fake trip. De Fontein, Utrecht. 208 blz. € 15,99.