Recensie: Toef Jaeger – De jongens van Barbarber
Tegen de literatureluurders
Onlangs was K. Schippers te gast in het boekenprogramma Brommer op zee. Het gesprek ging alle kanten uit en op een gegeven ogenblik citeerde Schippers zijn eigen gedicht ‘De autobezitter’: ‘Er stapt een man in een auto / verricht de nodige handelingen / voor het rijden / en rijdt daarna / dan ook / inderdaad weg’. Het gedicht is zo’n zestig jaar oud en werd voor het eerst gepubliceerd in het derde nummer van het literaire tijdschrift Barbarber. In al zijn eenvoud laat het gedicht precies zien waar het tijdschrift voor stond: de werkelijkheid tonen zoals die is en de schoonheid inzien van het gewone.
Tijdens zijn wandeling naar de opnamestudio van #Brommeropzee liep K. Schippers langs het gebouw waar hij als student één van zijn eerste gedichten schreef: “De Autobezitter”.
Bekijk het hele interview vanavond om 19.20 uur op @npo_2.@vpro pic.twitter.com/QUFewcgyej
— VPRO Brommer op zee (@brommeropzee) June 6, 2021
In De jongens van Barbarber schetst Toef Jaeger de geschiedenis achter dit merkwaardige literaire tijdschrift dat alleen al door de vorm, in de lengte gevouwen A4-tjes, moeilijk te plaatsen was en zeker niet rechtop in de boekenkast. Ook inhoudelijk hadden critici en literatuurvorsers het lastig met het blad. Wilde Barbarber afrekenen met de poëzie van de Vijftigers: gedichten die je niet direct snapte vol onbegrijpelijke beeldspraak? Volgens Bernlef, samen met G. Brands en K. Schippers, een van de oprichters van Barbarber was dat niet aan de orde: ‘Wij zochten gewoon onze eigen weg, tegen het serieuze van de tijdgeest in. Wij ontdekten dat Het Serieuze ook in lichtvoetige vorm gegoten kon worden.’
Jaeger kreeg de beschikking over het archief van Barbarber en kon onderzoek doen naar alle correspondentie rond het blad. Daardoor is ze in staat om een voetnoot te zetten bij de opmerking van Bernlef. Uit hun onderlinge brieven (Brands werkte een tijd in Ghana) blijkt wel degelijk waartegen zij zich afzetten, vooral tegen alles wat serieus en gesetteld is. Schippers en Bernlef trouwen met de tweelingdochters van dichter Ed. Hoornik, die duidelijk tot een oudere generatie behoort. ‘Eigenlijk vind ik hem heel slecht,’ schrijft Bernlef, ‘maar ja, dat kan ik hem niet aandoen.’ Het is duidelijk dat de jongens van Barbarber in ieder geval niets van die ‘literatureluurders’ moeten hebben.
In Barbarber kon van alles geplaatst worden. Naast gedichten en verhalen die pasten bij de mentaliteit van de oprichters springen de readymades het meest in het oog. Boodschappenbriefjes, merkwaardige berichten uit De Harlinger Courant, oude advertenties of ansichtkaarten. Eén nummer bestaat uit de herhaling van steeds hetzelfde korte verhaal met telkens een andere naam eronder; een ander nummer bestaat geheel uit stalen behangpapier. Het begrip tekst en literatuur werd tot zijn uiterste grens opgerekt.
Schippers, Brands en Bernlef kenden elkaar van de Eerste Openbare Handelsschool in Amsterdam, waar ze de liefde voor literatuur werd bijgebracht door hun leraar Nederlands Rob Nieuwenhuys, die zelf ook literator was. De vriendschap tussen de drie mannen was hecht. Ze hadden dezelfde interesses in literatuur, muziek en film (Laurel en Hardy). Bij de oprichting van Barbarber waren in eerste instantie wel anderen betrokken, maar die vielen al heel snel af.
Jaeger besteedt een heel hoofdstuk aan Jan Hanlo, de oudere dichter die nooit redacteur werd van het blad, maar wel een van de trouwste medewerkers was. Dankzij Barbarber bloeide het schrijverschap van Hanlo weer op. Getuige de brieven de hij aan de redactie schreef, voelde hij zich ook nauw betrokken bij de inhoud: hij recenseerde de nummers en kon woedend worden over typfoutjes. Ook de oprichters zelf konden stevige kritiek verwachten als ze niet in de geest van Barbarber schreven. Ook Bernlef moet zich verantwoorden als hij een te moeilijk gedicht schrijft in de ogen van Hanlo. Het is vermakelijk om te zien hoe Hanlo een paar keer de medewerking opzegt om even later toch weer toenadering te zoeken.
Er valt ook een wat kritischer monografie over Barbarber te maken. Judith Herzberg is een van de weinige vrouwen die voor het blad schrijft, voor de rest blijft het toch voornamelijk een mannenbastion. De pedoseksuele escapades van Jan Hanlo worden even aangestipt in een bijzin. Dat Brands in Ghana waarschijnlijk een meisje bezwangerd heeft, is slechts een rimpeltje in de vijver. Je merkt aan alles dat het wel leuk moest blijven.
Dat neemt niet weg dat De jongens van Barbarber een onderhoudend boek is geworden waarin je meer dan voorheen een kijkje achter de schermen krijgt. Het gestencilde blad dat eerst door de redacteuren zelf in elkaar werd gezet, wordt later uitgegeven door uitgeverij Querido en dan publiceren er ook meer gevestigde auteurs in. Toch kent het blad op zijn hoogtepunt slechts enkele honderden abonnees. In 1971 is het klaar, al wordt Barbarber nooit officieel opgeheven. Jaeger ziet de invloed van het blad vooral terug in de verhalende journalistiek: goed observeren, de werkelijkheid voor zich laten spreken. Een andere belangrijke erfenis is dat een zekere lichtheid wel mag in de literatuur, er is immers al genoeg literatureluur.
Coen Peppelenbos
Toef Jaeger – De jongens van Barbarber. Querido, Amsterdam. 320 blz. € 26,99.
Deze recensie verscheen eerder in een iets kortere versie in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden op 2 juli 2021.