Recensie: Jeroen Brouwers – Het is niets
Smullen van Jeroen Brouwers’ klachten
De titel van zijn zojuist verschenen Het is niets ontleende Jeroen Brouwers aan het kwatrijn van J.H. Leopold dat als motto aan de tekst vooraf gaat. De tweede regel daarvan luidt: ‘Wat gij gehoord, gezegd hebt of geschreven: het is niets.’
Het is niets: zo’n titel klinkt niet als een warme aanbeveling. Voortdurend licht Brouwers in dit geschrift het motto toe als hij blijk geeft van een minderwaardigheidsgevoel ten opzichte van zichzelf en zijn eigen werk. Dat gevoel wordt voor een belangrijk deel gevoed door de hem tegenvallende verkoopcijfers van zijn boeken.
Maar dan: 145 bladzijden om tot die nihilistische conclusie te komen waar de dichter met slechts vier regels kan volstaan… Getuigt dat niet van onmacht? Dat zou het geval zijn geweest als dit nieuwe boek van Jeroen Brouwers een roman of een novelle was geweest.
In werkelijkheid betreft het de integrale uitgave van een van ’s schrijvers aantekenboeken waarin hij notities maakt ‘om bepaalde dingen niet te vergeten: het fungeert als mijn geheugen, ik beschouw het als de opslagplaats van feiten, bevindingen, ideeën, angsten, emoties die ooit misschien bruikbaar zijn voor literair werk — romans, essays, polemieken, soms ook brieven.’
Hoe mooi past deze publicatie, die kan worden beschouwd als een aanvulling op het brievenboek Kroniek van een karakter — van de oorspronkelijke twee delen verscheen onlangs een verkorte editie in de reeks Privé Domein — in het thema van de Boekenweek 1993.
Brouwers schrijft al sinds 1964 in zijn gekartoneerde cahiers.
[Ik kon] mettertijd over steeds meer bladzijden een kruis trekken, want het daar genoteerde had ik inmiddels ‘gebruikt’: het was in een roman of een andersoortig geschrift terechtgekomen. […] Nu voor de curiositeit een van mijn aantekenboeken wordt gepubliceerd, dacht ik dit te moeten doen in de authentieke vorm, dus inclusief de er al in doorgestreepte en voor weggooien bestemde passages.
Hoewel ongedateerd, kan aan de hand van de tekst worden vastgesteld dat de aantekeningen werden gemaakt in de periode dat Brouwers aan zijn magnum opus De zondvloed schreef, dat in 1988 verscheen. In embryonale vorm zijn in deze notities elementen, die in de lijvige roman werden verwerkt, terug te vinden.
Verder zullen thema’s als mensenangst c.q. haat, de onmogelijke verliefdheid op een jongere vrouw, drankzucht, eenzaamheid, onrust en het al genoemde minderwaardigheidsgevoel — al die thema’s wellicht terug te voeren tot dat ene, namelijk dat van je onbegrepen voelen — de lezers van Brouwers’ boeken niet onbekend voorkomen.
Hetzelfde geldt voor de afwisseling van humor en ernst, van meligheid en zeurpieterij. Brouwers kan de larmoyante klager uithangen:
Vogels. Al dat getierelier en gedoe. Jaarlijkse ergernis, beginnend in mei, is dat het vogeltuig zijn nesten bouwt onder de dakpannen, dus pal boven mijn schedelveld, terwijl ik stilte behoef rondom mijn kop om te kunnen nadenken en schrijven. […] Ik kan ook nergens meer tegen. Ik word steeds sjagrijniger.
Hij is ook de practical joker die een studente, die bij hem informeert, iets op de mouw spelt over de identiteit van een Mathilde P.S. voor wie de dichteres Hélène Swart een van haar boeken signeerde.
Telkens komt Jeroen Brouwers terug op de onmogelijkheid om van zijn schrijverschap te bestaan.
Ik zit met dertien titels bij De Arbeiderspers en mijn jaarhonorarium bedraagt 13.258 gulden en 90 cent. Dat is duizend gulden en pakweg twee tientjes per titel. Totaal aantal verkochte boeken dit jaar: 4532. Wat te doen: hierom schateren (dat lukt mij niet echt van harte) of schreien? Ligt het aan mij, doordat ik zulke rotboeken schrijf dat er geen vijfduizend kopers voor te vinden zijn en ik aan honorarium minder ontvang dan een minimum-uitkeringsgerechtigde per jaar, of aan De Arbeiderspers, waar al een half decennium de sfeer van een spookhuis hangt, met aan het hoofd ervan een alleen ’s nachts tot leven komende on-dode?
Het tobben gaat voort. Een huwelijk dat tot een gewoonte is vervallen, een gebit dat ingrijpende renovatie behoeft, vrienden — of niet-meer-vrienden — en bekenden die doodgaan: Geert van Oorschot, Gerrit Borgers, Simon Carmiggelt. Zelfbeklag: ‘Verder gaat het mij rot.’ Zinspelingen op zelfmoord.
Jeroen Brouwers: ‘Het komt voor dat ik mezelf betrap op plezier bij het formuleren, omdat ik me bevrijd voel van de mijzelf opgelegde vorm- en stijlconventies die mijn spontaniteit blokkeren bij het zorgvuldig construeren van mijn ‘officiële’ werk.’
Een egodocument pur sang om van te smullen dus. Niet niets.
Frank van Dijl
Jeroen Brouwers – Het is niets. De Arbeiderspers.
Deze recensie verscheen eerder in Algemeen Dagblad, 4 maart 1993.