Verslag van een bezetenheid

Net als de piepjonge Kate Bush is (toneel)schrijver en dichter Yentl van Stokkum bezeten van Emily Brontë en haar roman Wuthering Heights – en dat zouden meer mensen mogen zijn! De drie zussen Brontë, waarvan Emily (1818-1848) de middelste was, hebben een moeilijk te overschatten waarde gehad voor de ontwikkeling van de West-Europese romankunst én voor de maatschappelijke positie van de vrouw. (Vooral The tenant of Wildfell Hall van jongste zusje Anne dreunde aan het begin van de twintigste eeuw nog na bij de acties van suffragettes.)

Met name Emily leent zich, als de meest duistere (want onbekende) van de drie, het meest voor zo’n obsessie. Bovendien is haar enige roman op afstand de bekendste en meest invloedrijke van het hele gezusterlijke oeuvre. En dat wil wat zeggen naast titels als Jane Eyre van de oudste zus Charlotte en het hierboven al genoemde The tenant of Wildfell Hall van Anne. In haar debuutbundel Ik zeg Emily legt Van Stokkum getuigenis af van die bezetenheid. Uit het gedicht met de lange titel ‘Lezer, ik wil dat je bezeten van mij raakt zoals ik bezeten van Emily ben’ komt dit fragment:

ik wil dat je bezeten van me raakt en het met liefde verwart
je zult over me fantaseren zoals ik over Emily fantaseer
het is goed
laat het toe
als het weerstand oproept
omdat ik je vraag dit toe te laten laat dan de weerstand toe

je zult een poging doen me uit gedichten te trekken mijn lichaam bij elkaar te rapen
in de stilte van jouw huis jouw kamer leg je mij uit

ik denk dat ik hier bang voor ben
(zoals ik bang ben voor alles waarnaar ik verlang)

in deze versie van mijzelf zal ik beter zijn
ik zal mooier zijn
mijn intellect messcherp ik zal goed zijn het leven duiden en mijn woorden
zullen houvast bieden zoals de woorden van schrijvers houvast bieden
alsof ik alles begrijp.

Er is niet veel verbeelding nodig om te zien dat de ik-figuur in deze woorden tot in detail haar eigen verhouding tot Emily Brontë verwoordt. Overigens zijn de soms lange, in kapitalen gedrukte titels vaak niet zo maar titels. Ze vormen ook meteen de eerste regel(s) van het gedicht. Nadat de ik-figuur, uiteraard net als Van Stokkum, Emily’s graf bezocht heeft, stelt ze vast dat het tegenvalt, ook al eindigt het gedicht, nogal gothic (maar de spookachtige gothic novel is nooit ver weg in de bundel, hoewel ik aarzel of je Emily’s roman zo wel mag noemen, het is tenslotte geen Frankenstein) met

ik ben onvermoeibaar
doelgericht
je zou kunnen zeggen lichtelijk bezeten
wanneer ik
eindelijk
de aarde raak
een kist open en
naast haar kruip

De ik-figuur en haar heldin raken steeds meer met elkaar verenigd. Het wordt op enig moment tijd voor een paar nieuwe personages. Dat gebeurt in het niet van een mooi gevoel voor humor gespeende gedicht:

EN EMILY SCHIEP DE EERSTE MENS EN DE
EERSTE MENS WAS EEN MAN EN HEATHCLIFF

door Emily op aarde gesmakt in het evenbeeld van wie zal het zeggen
alles aan hem was donker postmodern en destructief vol ironie en taalkritiek
zo gaf hij geen dier een naam al had hij het gekund
Emily vergaf het hem
scheppers houden van hun schepping

en Emily vroeg van hem een rib om een geliefde van te bouwen
Heathcliff trok zijn borstkas open
liet haar leegte zien
niets om van te houden
zei Heathcliff
en Emily weende zoute tranen
nee

Emily schroefde Heathcliffs schedel open
greep daaruit zijn prefrontale cortex
vormde het weefsel om tot vrouw
Emily zei
dit is Catherine
jij mag haar Cathy noemen
je zal van haar houden en lijden
aan woede-uitbarstingen en onbeheerst gedrag
dat is je straf
en dit is jullie paradijs
het zal er eeuwig waaien

Dit gedicht vat de kern van de bundel aardig samen. Deze Emily staat met één been in de negentiende eeuw en met het andere in de onze. Ze koppelt de spookachtige vertelling moeiteloos aan de ironie van het postmodernisme, en het falen van Gods schepping aan de mogelijkheden van de moderne medische techniek. Dat kan ook, omdat Emily omstreeks 1840 leefde en de met haar geassimileerde ik-figuur in het heden. Waar een beetje schizofrenie al niet goed voor is.

Ik zeg Emily beperkt zich overigens niet tot een wanhopige zoektocht naar en blinde verering voor Emily Brontë. Het aardigst is de bundel juist in de soms prettig relativerende poëticale gedichten (‘ik had verwacht dat ze iets zou schrijven / ze schreef niets’), een relativering die zich al meteen in de titel van het eerste gedicht presenteert: ‘Het verhaal waarin ik bezeten van Emily raak verschilt afhankelijk van de dag waarop ik het vertel’. Waarna verschillende versies volgen.
Wat minder overtuigend zijn de gedichten tegen het eind van de bundel waarin een soort van afscheid van de obsessie gesuggereerd wordt. ‘Uitdrijving’ noemt de ik-figuur het, zoals in ‘In dit gedicht open ik mijn benen voor een ander en het is een vorm van uitdrijving’ dat eindigt met:

ik begroef het karkas van een kraai met een boek van Jan Wolkers (ik haat hem)
sindsdien kan ik jouw spijt van een afstand voelen

het doet pijn omdat ik er niet naar kan vragen en ik kan er niet naar vragen omdat zwijgen
een vorm van uitdrijving is

wegkijken is uitdrijving mezelf niet laten ontregelen door achteloosheid is uitdrijving loslaten
is een vorm van uitdrijving
ik speel dat ik je heb uitgedreven geloof dat ik je heb uitgedreven
ik documenteer de manieren waarop ik je heb uitgedreven
houd een logboek bij van mijn voortgang ik koppel terug

geef er een lezing over
er is applaus

ik beantwoord vragen achteraf

er verstrijkt tijd

wachten is een vorm van uitdrijving

Hier blijft het bewust diffuus wie wie uitdrijft. Is het Cathy die van Heathcliff af wil? Emily van haar personages? Of probeert de ik-figuur van haar obsessie voor Emily Brontë los te komen. De begraven kraai kan bijvoorbeeld nog naar Heathcliff verwijzen, maar dat boek van Wolkers wordt er toch echt door de ik-figuur bij gestopt. Dat het gedicht deze vragen oproept is natuurlijk zijn goed recht. Maar dat een leven met een van de gezusters Brontë in een paar gedichten op losse schroeven komt te staan, doet geen recht aan de fraaie en wonderlijke verwevenheid van Heathcliff, Cathy, Emily, de ik-figuur en uiteindelijk ook de dichter. Dat komt net iets te makkelijk over.

Jan de Jong

Yentl van Stokkum – Ik zeg Emily. Hollands Diep, Amsterdam. 96 blz. € 21,99.

Lees ook de recensie van Miriam Piters over deze bundel.