Recensie: Frances Hodgson Burnett – De geheime tuin
Een utopie van korte duur
Zielig, irritant, arrogant en ontheemd, dat is de eerste indruk die hoofdpersoon Mary Lennox van De geheime tuin op de lezer maakt. Het verwende 9-jarige meisje, dat de bijnaam ‘Juffrouw Mary ‘tDeugtalweerniet’ (Mistress Mary Quite Contrary) heeft, groeit op in India. Ze gaat stampvoetend door het leven en is ook een eenzaam kind. Haar moeder en de gouvernantes moeten weinig van haar hebben en als er een cholera-epidemie uitbreekt die alle gezinsleden en bedienden velt, is iedereen het meisje vergeten. Als ze bij toeval wordt ontdekt, wordt ze op een schip naar Engeland gezet waar ze bij een afstandelijke oom in een groot landhuis met honderd kamers gaat wonen.
Ook in Engeland is Mary aanvankelijk opstandig en eenzaam. Ze blijft zich tegen alle volwassenen in haar omgeving verzetten en verkent het grote huis en de bijbehorende tuinen in haar eentje. Ze sluit vriendschap met Dickon, een jongen uit een lagere sociale klasse wiens Yorkshiredialect en liefde voor de natuur Mary overneemt. De ontdekking van een geheime tuin en een geheime verlamde neef in een verboden kamer zetten een verandering in gang. Neef Colin is een angstige en hysterische jongen die al tijden weigert zijn kamer te verlaten en zijn arts en alle bedienden terroriseert. Zijn grootste angst is dat hij een bochel krijgt. Zijn vader schaamt zich voor hem, maar Mary raakt door hem gefascineerd. Samen met Dickon smeedt ze een plan om met Colin de geheime tuin te bezoeken.
Dit jaar verscheen de vijfde druk van Imme Dros’ nieuwe vertaling van The Secret Garden (1911), de kinderklassieker van Frances Hodgson Burnett. De geheime tuin is een prachtig boek over de transformatieve kracht van vriendschap en de natuur dat nog generaties mee kan. De misfits Mary en Colin bloeien op door hun vriendschap met elkaar en met Dickon, die altijd vergezeld wordt door een vos, vogels en een fleslam. De geheime tuin is hun alternatieve universum waarin ze kunnen ontsnappen aan de onverschilligheid en de verwachtingen van de volwassenen en de Britse klassenmaatschappij.
Colin is een lezer en Mary wordt dat ook als ze van Colins vader een pakket boeken cadeau krijgt in plaats van een pop. Ze krijgt echter van Burnett niet de kans om zich in hetzelfde tempo te ontwikkelen als Colin. Mary’s initiatief om hem uit zijn kamer te halen, hun vriendschap en de gezonde buitenlucht maken van hem een sterke en zelfstandige jongen die het plan opvat wetenschapper te worden ‘om grote ontdekkingen te doen’ en boeken te gaan schrijven. In het laatste deel van het boek wordt Colins wijsheid aan boeken en zelfstandig denken, het bekende Verlichtingsideaal, toegeschreven en die van Mary aan haar jaren in India ‘waar fakirs wonen’. Dickon, de arbeiderszoon, wordt door de genezen Colin, die beweert alles van magie te weten, als een soort nobele wilde beschouwd: ‘Ik geloof ook dat Dickon er vanaf weet, al weet hij misschien zelf niet dat hij het weet.’ Daarna mansplaint de 10-jarige jongen de wereld. Mary kijkt nu vol bewondering naar hem op:
Hij zag er mooi uit, vond Mary, hij zat zo statig rechtop als een priester met een verheven blik in zijn grijze ogen. Het licht straalde op hem neer door de pruimenboom.
Als Colins vader terugkomt en de opgebloeide geheime tuin, het lustoord van zijn overleden vrouw, bewondert, doet de jongen alsof dat vanzelf is gebeurd. Mary’s ontdekking en haar noeste arbeid blijven onvermeld. Elk utopisch leven heeft een houdbaarheidsdatum, ook dat in De geheime tuin.
Marie-José Klaver
Frances Hodgson Burnett – De geheime tuin. Met illustraties van Linde Faas. Uit het Engels vertaald door Imme Dros. Leopold, Amsterdam. 226 blz. € 17,99.