Recensie: Jean Pierre Rawie – Een luchtbel in een vluchtige rivier
Elk goed gedicht is vernieuwend
Jean Pierre Rawie heeft er de afgelopen decennia een gewoonte van gemaakt om zijn bundels af te sluiten met door hem vertaalde gedichten van dichters met wie hij zich verwant voelt. Dertig van deze vertalingen zijn nu bijeengebracht in de bloemlezing Een luchtbel in een vluchtige rivier. Bij elke vertaling schreef Rawie een korte toelichting waarin hij op luchtige doch ter zake doende wijze zijn licht laat schijnen op het leven en werk van de oorspronkelijke dichter. Daardoor is de uitgave tevens een kleine literatuurgeschiedenis geworden, waarin met mooie voorbeelden uit de dertiende tot en met de twintigste eeuw wordt getoond hoe tijdloos poëzie kan zijn.
De titel van de bundel is ontleend aan de vertaling van een sonnet van Maffeo Barberini (1568 – 1644) die als Urbanus VIII meer dan twintig jaar de katholieke kerk bestierde vanuit het Vaticaan. Het tweede kwatrijn luidt in de vertaling als volgt:
De dichter spreekt zichzelf toe over de zinloosheid van zijn ijdel tijdverdrijf. Hij zou zich moeten wijden aan ‘goede werken’ in plaats van zijn tijd te verdoen met ‘een pralend en gekunsteld lied’. De ironie van het oorspronkelijke sonnet krijgt in de vertaling van Rawie een nieuwe glans. Het Nederlandstalige gedicht doet niet onder voor het Italiaanse origineel. En dat is precies waar het volgens Rawie om gaat bij het vertalen. Om dat te benadrukken citeert hij in zijn inleiding de Engelse dichter-vertaler Dante Gabriel Rossetti (1828 – 1882): ‘A good poem should not be turned into a bad one.’
De meeste gedichten in Een luchtbel in een vluchtige rivier stammen uit de Europese barok, Rawies favoriete periode als het om poëzie gaat, maar er zijn ook oudere gedichten in opgenomen, zoals een sonnet van Giacomo Da Lentini (voor 1200 – 1250?) die de geschiedenis is ingegaan als de ‘uitvinder’ van de sonnetvorm. In zijn toelichting geeft Rawie een korte beschrijving van het ontstaan van deze vorm der vormen die volgens hem zo succesvol is geworden omdat in de vastgestelde veertien regels ‘een gedachte volledig (kan) worden uitgewerkt, terwijl de epigrammatische bondigheid behouden blijft.’ Zijn eigen voorkeur voor de vorm wordt ook duidelijk uit het feit dat niet minder dan negentien van de dertig door hem bijeengebrachte gedichten sonnetten zijn.
Het was Petrarca (1304 – 1374) die het sonnet volledig tot wasdom deed komen. Rawie noemt vervolgens Ronsard, Camões, Michelangelo, Góngora, Quevedo, Shakespeare, Milton, Keats, Hopkins, Baudelaire en Rilke als voorbeelden van dichters die de vorm tot grote hoogte wisten te brengen. Uit deze lijst zijn alleen van Camões en Góngora gedichten in de bloemlezing opgenomen, maar dat zijn in beide gevallen geen sonnetten. Een naam die Rawie niet noemt, is die van Lope de Vega (1562 – 1635), maar dat wordt goedgemaakt doordat hij van deze buitengewoon productieve dichter maar liefst twee sonnetten heeft uitgekozen.
Andere gedichten in de bundel zijn van de hand van onder meer: Frederik II, Charles d’Orléans, François Villon, Giovan Battista Marino, Mihai Eminescu, Anna Achmatova en William Butler Yeats en natuurlijk van de dichter wiens oeuvre Rawie misschien wel het meest na aan het hart ligt: Alexandr Blok (1880 – 1921). Zijn liefde voor diens gedichten deed Rawie ooit zelfs besluiten om Russisch te gaan studeren. In zijn beschrijving van Bloks werk klinkt ook zijn eigen poëtica onmiskenbaar door:
Bloks gedichten zijn zeer melodieus, maar de klassieke vorm werkt in zekere zin misleidend. Het is tegenwoordig (te onzent, maar waarschijnlijk ook elders) mode van de dichtkunst te eisen dat zij ‘vernieuwend’ en ‘ontregelend’ is. Dat zijn tamelijk vage begrippen; elk goed gedicht is vernieuwend, in de zin dat het iets is wat er daarvoor nog niet was, en het lijkt me dat poëzie eerder orde moet scheppen dan ontregelen; het leven is al chaotisch genoeg. Een gedicht dat de harde waarheden die onze wereld kenmerken onder woorden brengt, maakt ze daardoor niet onschadelijk, maar wel meer dragelijk. De compromisloze verzen van Blok verzoenen ons met een werkelijkheid die hoe je het ook wendt of keert uiteindelijk slecht afloopt.
De twee gedichten van Blok die Rawie uitkoos voor Een luchtbel in een vluchtige rivier laten zien hoe de dichter die verzoening met de harde waarheden van de wereld tot stand tracht te brengen. Ze gaan weliswaar over dood en vergankelijkheid maar leiden tot een esthetische ervaring: het gedicht als de bloem op de mestvaalt. In dit geval gaat het om een bloei die niet te versmaden is. Neem de laatste twee kwatrijnen van het titelloze gedicht van Alexandr Blok met als beginregel ‘Jij bleef gelijk, door al die jaren:’
Hoewel de oorspronkelijke gedichten door heel verschillende dichters uit heel verschillende tijden zijn geschreven, zijn de vertalingen in Een luchtbel in een vluchtige rivier opvallend overeenkomstig qua taalgebruik, zinsbouw en toon. Jean Pierre Rawie koos ze erop uit en vertaalde ze naar verzen die moeiteloos zijn te herleiden tot zijn eigen poëtische idioom. Op die manier zijn er prachtige nieuwe Nederlandstalige gedichten ontstaan die zonder uitzondering beantwoorden aan het geciteerde criterium van Rossetti.
Ronald Ohlsen
Jean Pierre Rawie – Een luchtbel in een vluchtige rivier. Prometheus, Amsterdam. 192 blz. € 21,99.