Recensie: Kees ’t Hart – Victorien, ik hou van je
Neuken als een vorm van lezen
Kees ’t Hart heeft op de tweede verdieping van zijn huis een kast met ‘nooit meer te lezen boeken’. Althans het personage dat ‘de schrijver’ heet in het korte verhaal ‘De lezing’ in ’t Harts nieuwste boek Victorien, ik hou van je. De schrijver lijkt verdacht veel op Kees ’t Hart, hij denkt, speurt en handelt op dezelfde manier. Autofictie en varianten daar omheen hebben altijd een grote rol gespeeld in zijn werk, dus kijkt ’t Hart als hij iets specifieks zoekt vast ook altijd even in de meters nooit meer te lezen boeken.
Dat is ook hier het geval. ‘Zie je wel, als je maar alles bewaart!’ In ‘De lezing’ weegt en wikt het schrijverspersonage over wat hij wel of juist niet in zijn lezing zal opnemen. Te beginnen bij gedachten over het leren lezen en schrijven, via ‘graphologie’ en de denkbeelden van de bijna vergeten filosoof Cornelis Verhoeven naar de bij zijn toekomstige publiek ongetwijfeld met grote hilariteit te ontvangen opmerkingen over neuken als een vorm van lezen. ‘Morgen uitwerken’ zijn de laatste woorden van de speurende schrijver.
Meer dan alleen de overwegingen van dat personage, gaat het bij Kees ’t Hart om de lol van de zijsprongen, bijgedachten en associaties, het speurwerk, de schrijvers en denkers die zich met vergelijkbare kwesties hebben beziggehouden, het universum van taal en literatuur, waarin werkelijk alles mogelijk is. Je komt al snel bij de recentelijk overleden K. Schippers uit als je in Nederland nog zo’n springerige geest, vol van taligheid en beeldindrukken, wilt noemen. Het zal hem in die K zitten.
Letterlijk alles kan een begin zijn. Zoals in het titelverhaal. De weinig voorkomende naam Victorien, met de daarop volgende verzuchting ‘ik hou van je’ (zonder punt, benadrukt ’t Hart meermaals) stond ooit met ‘onhandige witte kledderletters’ op een ijzeren boog van de Nijmeegse Waalbrug geschilderd. Was het Victorien Hoekstra? Kees of half-Kees gaat natuurlijk op onderzoek uit, alle mogelijkheden overwegende, terugdenkend aan vroeger jaren en de meiden van toen. Was het nou Victorien of Victorine, hoe kwam die brug daar eigenlijk en welke rol speelde Evelien, de zus van. Wat zo schrijvend ontstaat is een papieren kameraadschap, die je al snel net zo nieuwsgierig maakt naar zulke kreten in je eigen stad. En hoe het verder ging:
Misschien is er ergens op internet nog een foto uit 1980 waarop de tekst zelfs te zien is. Niemand peinsde erover die zin weg te schilderen. Hij stond er jarenlang, hoorde ik later van mijn broer. Het was te duur hem over te schilderen, de gemeente wachtte blijkbaar tot er groot brugonderhoud kwam. Of was dat iets voor het Rijk? Zorgt het Rijk voor het onderhoud van bruggen? Laat het maar staan, zeiden ambtenaren vast en zeker tegen elkaar, zo ging het natuurlijk. Vanaf de brug is het niet te zien, dus wat maakt het uit? Bovendien was het een mooie tekst die iedereen graag las, ook al in 1980.
Overal, of het in enkele ook opgenomen gedichten is of in de herleidbaar persoonlijke vertellingen, stookt ’t Hart het vuurtje van het literaire enthousiasme op. Dan gaat het over het omvangrijke bezit aan boeken thuis, de rijke bron die de Haagse boekenmarkt kan zijn, de innige band die je kunt opbouwen met schrijvers die veel voor je betekenen – Vestdijk natuurlijk, maar ook Bordewijk en Gorter (de sporter) – en hun personages. Vooral benadrukt hij de voldoening van het lezen. ’t Hart leest graag hele stukken voor aan echtgenote Euf, die de aquarel voor het omslagbeeld maakte, en moet vaak grinniken of zelfs hardop lachen.
Zo’n levenshouding brengt je ook nog eens ergens. Hij bezingt in ‘In het Noorden’ de lommerrijke Eewal in Leeuwarden, al weer decennia geleden eindpunt van onvergetelijke avond- en nachttochten met kleurrijke vrienden langs nu niet meer bestaande kroegen of staat in ‘Terug naar Ieper’ zijn tranen te bedwingen onder de Menenpoort in die stad, waar tot de dag van vandaag elke avond plechtig getoeterd wordt ter nagedachtenis aan de gevallenen van de Grote Oorlog. Om er natuurlijk zijn erudiete associaties mee te verbinden. In het eerste verhaal ervaar je wat oprechte vriendschappen, dus zonder bijbedoelingen, betekenen, in het tweede hoe onbegrijpelijk ‘oorlogsenthousiasme’ is, zoals dat in de jaren voorafgaande aan de Eerste Wereldoorlog bestond.
Iedereen verlangde naar oorlog, je was een uitzondering als je er vraagtekens bij zette. Ik was vast en zeker ook enthousiast geweest, als je mij toen een oorlogsworst had voorgehouden, was ik er zonder meer achteraan gegaan.
De vaak vele kanten uitschietende gedachten brengen je op onverwachte plekken, zijn ontspannen verteltrant (‘De kanonnen zwegen, nou, mooi hoor’) houdt het licht, maar de docent, die ’t Hart vele jaren is geweest, is ook nooit ver weg (‘Let weer op dat ‘wij’), al is de vaak ironische verpakking een veilige formule.
Of je met ‘verhalen en ontboezemingen’ als deze ook beginnende literatuur-geïnteresseerden over de streep trekt is wel de vraag. ’t Hart lezen vraagt soms enige voorkennis en zeker ontkiemd enthousiasme voor taal. Heb je die in huis, dan valt er veel te genieten, zoals in ‘Na afloop’, waarin hij zich voorstelt wat er van onder meer schrijvers en personages terecht gekomen moet zijn of wat we nog van ze kunnen verwachten (‘Frits van Egters werkte tot 1978 in een meubelwinkel’ en ‘Tonnus Oosterhoff schreef in 2025 een roman met alleen laatste zinnen’). Maar krijg je als minder verliteratuurde lezer zulke vondsten onder ogen, dan zie je waarschijnlijk af van een studie Nederlands en ga je voor alle zekerheid toch maar economie studeren.
André Keikes
Kees ’t Hart – Victorien, ik hou van je. Verhalen en ontboezemingen. Querido, Amsterdam, 262 blz. € 21,99.