Recensie: Martijn den Ouden – Ruimtedagen
Een aangekondigde ondergang
Martijn den Ouden (1983) is dichter en beeldend kunstenaar. Waar zijn beeldende werk over het algemeen vrij toegankelijk overkomt (maar wellicht geldt daarbij ook: schijn bedriegt), toont zijn poëzie zich weerbarstiger. Zijn vierde bundel, Ruimtedagen, verscheen in 2020 en laat zich lezen als een alternatief soort scheppingsverhaal. De schepping neemt hier twaalf in plaats van zeven dagen in beslag en de ruimte, in dit geval op te vatten als het universum dat geschapen wordt, verschilt nogal eens van vorm: de ene keer doet dit zich voor als een onafgesloten ruimte, de andere keer juist een afgesloten ruimte, en daarna als een Simca Vedette uit 1956. En verderop wordt het universum een tennisbal waarin ogenschijnlijk willekeurige elementen van de schepping opgeborgen worden. Deze uiterlijke verschijningsvormen van de schepping (die steeds wordt bijgesteld), lijkt samen te hangen met de dynamiek tussen de lezer en de schepper: in hoeverre kunnen we ons een ‘onafgesloten ruimte’ voorstellen? Een Simca Vedette is daarentegen concreet, maar ook alleen maar voor wie meteen weet hoe zo’n auto er precies uitziet (of even googelt natuurlijk). Een tennisbal tot slot ziet iedereen meteen voor zich.
Die nadruk op betekenis geven aan abstracte begrippen als ‘ruimte’, hangt natuurlijk samen met de wisselwerking tussen lezer en dichter en hun beider woordenschatten en (culturele) achtergronden. Den Ouden benoemt die lezer ook letterlijk in Ruimtedagen: een soort running gag in de bundel zijn de twaalf redelijk absurde dialogen tussen ene Marna (een scheppende figuur, haar naam is een samentrekking van ‘mama’ en ‘Maria’) en ‘de lezer’ (die op zijn of haar beurt óók weer een schepende figuur is). Samen stellen ze de regels op waaraan de schepping moet voldoen en samen rekken ze die regels ook op en interpreteren ze die ieder op eigen wijze. Dit leidt soms uiteraard tot misverstanden. Uiteindelijk is hun schepping niet bestemd om voort te bestaan:
Marna
Daar ben je weerDe lezer
Wat is er met jou aan de handMarna
Wat bedoel jeDe lezer
Met je buikMarna
Daarin draag ik onze vrucht, dat heb ik je al eerder gezegdDe lezer
Hij ziet er griezelig uit, want hij beweegtMarna
Onze vrucht beweegt, is sterk, en het zal niet lang duren voordat ik hem baren zalDe lezer
BarenMarna
Ik zal hem ter wereld brengen zoals het veulentje ook ter wereld is gekomenDe lezer
Het veulentje is dood […]
‘De vrucht’ krijgt de naam David (een betekenisvolle naam voor wie de Bijbel een beetje kent) en langzaam maar zeker krijgt de mensheid vorm. En uiteraard ontstaat er ruzie onder de mensen, specifiek gesteld tussen mensen met ‘normale oren’ en ‘andersorigen’ of ‘kleinorigen’. Ene ‘Adolf’ doet zijn intrede (hij wordt beschreven als iemand met ‘een smal snorretje’, ‘een strakke scheiding’ en ‘een goed doordacht plan.’) We lezen dat hij de ‘andersorigen’ verantwoordelijk houdt voor het sterven van het veulentje. Dat sterven duurt overigens vrij lang en wordt becommentarieerd door ‘de lezer’, die het een naar gezicht vindt. Als Marna vervolgens aan ‘de lezer’ vraagt waar David is, zegt die: ‘met Adolf mee.’ Daarvoor lezen we een gedicht waarin Adolfs goed doordachte plan, oftewel zijn ‘oplossing,’ uiteengezet wordt, namelijk een voorbode van de Holocaust. Een aangekondigde ondergang tekent zich af en de lezer weet na het antwoord van ‘de lezer’ dan ook dat de schepping gedoemd is: de hierop volgende gedichten verliezen vervolgens steeds meer betekenis: ze worden steeds fragmentarischer en bevatten woorden die met sterven en de dood te maken hebben. Niet alleen de gedichten, maar het complete poëtische universum dat in Ruimtedagen langzaamaan gestalte heeft gekregen, lijkt op de laatste tien pagina’s uiteen te vallen of te imploderen. Het is moeilijk om aan te geven wat er nu precies gebeurt op die laatste pagina’s, maar de gedichten worden heel bewust steeds onsamenhangender. Het laatste gedicht in deze bundel bestaat vrijwel volledig uit puntjes. De schepping is mislukt.
Ruimtedagen is een dichtbundel die zich laat lezen als een experimentele roman. ‘Experimenteel’ in de zin van meerdere vertelperspectieven door elkaar, waarbij meerdere stemmen en meerdere lyrische ik-personen aan het woord komen over dezelfde onderwerpen. De gedichten zijn onderverdeeld in drie vormen: dialogen, vrije versvorm en stream-of-consciousness-achtige teksten.
En ‘roman’ in de betekenis van structuur: de bundel heeft een duidelijk begin, midden en einde. Er zit een spanningsboog in: dood en geweld liggen voortdurend op de loer, waardoor je je als lezer schrap zet voor het ergste. Dat wil allemaal niet zeggen dat Ruimtedagen zijn betekenis eenvoudig prijsgeeft: ik denk niet dat ik alle Bijbelse en/of filosofische verwijzingen eruit heb gehaald. Evenmin kan ik de al dan niet metaforische betekenis achterhalen achter terugkerende elementen als een konijnenpootje (anders dan dat het een geluks-amulet zou kunnen zijn), een veulentje of de al genoemde Simca Vedette uit 1956. Ook ‘adembenemende zeeën’ en ‘roetzwarte rivieren’ en een ‘mangoeste’ keren meerdere malen terug, waardoor deze elementen nadruk krijgen, een extra lading, maar onduidelijk blijft wat dat te betekenen kan hebben. De meer ‘traditioneel’ vormgegeven gedichten (maar wat is traditioneel binnen de poëzie?) bevatten soms wel goed gevonden, heldere aforismen als ‘een geweer weet niets van geweld’ of ‘luchtballonnen zijn niet accuraat aan de grond te zetten.’ De gedichten in dialoogvorm dreigen op hun beurt soms weer een beetje melig te worden, bijvoorbeeld wanneer Marna ‘de lezer’ vraagt of die het normaal vindt om ‘2000 jaar weg te blijven’, waarna ‘de lezer’ verklaart dat hij even sigaretten halen was. Al met al een intrigerende bundel die bij elke keer herlezen weer iets meer van zijn geheimen prijsgeeft.
Sander Meij
Martijn den Ouden – Ruimtedagen. Querido, Amsterdam. 80 blz. € 16,99.