Recensie: Maryse Condé – Tot het water stijgt
Het noodlot dat hem aankleeft
De roman Tot het water stijgt van Maryse Condé (Guadeloupe, 1937) heeft tien jaar op een Nederlandse vertaling liggen wachten. Dit voorjaar verscheen die van de hand van Martine Woudt. Condé, inmiddels 84 jaar oud, debuteerde in 1976 en schrijft hedendaagse verhalen die zich voornamelijk afspelen op de Caraïbische eilanden en in gekoloniseerde landen van Afrika. Ze heeft een behoorlijk oeuvre opgebouwd met Caraïbische literatuur en staat erom bekend, als zwarte auteur met een missie, pleitbezorger te zijn van het filosofische panafrikanisme. In 2018 kreeg ze de alternatieve Nobelprijs voor de Literatuur, toen de originele versie niet werd uitgereikt vanwege de strubbelingen in het Nobelcomité.
In deze roman geeft Condé haar personages een eigen stem, door ze de ruimte te geven om vanuit hun eigen perceptie het verhaal over hun verleden te vertellen. Door dit vertelperspectief maakt ze de lezer deelgenoot van hun achtergrond en de tragedies ze hebben meegemaakt. Hiermee heeft ze een raamvertelling geschreven, in de ruimste zin van het woord. Ook haar eigen stem richt zich meer dan eens tot de lezer, wanneer ze je meeneemt terug in de tijd. Dit maakt het een meerdimensionaal verhaal met verschillende, diepere lagen.
Babakar Traoré – een jonge, alleenstaande arts, geboren uit een Malinese vader en een moeder uit Guadeloupe – wordt door de Haïtiaanse Movar geroepen om te assisteren bij de bevalling van een alleenstaande Haïtiaanse vluchtelinge, die bij de geboorte van haar dochter het leven laat. Eerder heeft de arts zelf zijn vrouw en ongeboren kind bij een ongeluk verloren. Omdat niemand in de mogelijkheid verkeert om voor de pasgeboren Anaïs te zorgen, besluit hij – in de vaste overtuiging dat het lot dit heeft bepaald – haar te adopteren.
Het is bekend, het leven begint met een bloedbad. Maar dit hier was uitzonderlijk bloederig geweest. Het leek wel alsof de gestorvene had gevochten met een vijand die veel sterker was dan zij.
In veelvuldig terugkerende nachtmerries wordt hij geplaagd door herinneringen aan zijn jeugd in Mali. Zijn moeder Thecla werd daar niet geaccepteerd door de gemeenschap in de veronderstelling dat ze een heks was; ze werd namelijk geboren met blauwe ogen. Nadat ze jong is gestorven, verschijnt zij regelmatig in zijn dromen om hem van moederlijk advies te voorzien. Dit geeft de roman een metafysische, magische toets. Het postume contact met Thecla geeft hem rust en stelt hem in staat om zijn angst en twijfels, die zijn nachtmerries hem bezorgen, te structureren. Gaandeweg wordt haar stem spottend en neemt ze afscheid van zijn dromen, met de mededeling dat ze een andere manier gevonden heeft om hem bij te staan.
Ook Movar heeft te maken met demonen uit het verleden, waarvoor hij eerder uit Haïti is gevlucht. Hij vertelt Babakar dat de moeder van Anaïs hem op het hart heeft gedrukt om – mocht er iets met haar gebeuren – met haar baby naar Haïti te gaan en haar naar haar familie te brengen. In Haïti wacht de Libanese Fouad – vriend van Movar – hen op. De drie mannen hebben gemeen dat zij ontworteld zijn en er ontstaat een hechte vriendschap die hen via diverse ervaringen zal loodsen naar het doel van de reis.
Onder de indruk van de abominabele levensstandaard in Haïti en besluit Babakar een weeshuis op te richten. Alleen wil het met de vrouwen in zijn leven niet zo vlotten en hij richt al zijn liefde op de baby.
Babakars verdriet was grenzeloos. Estrella, de vrouw die hij maar één keer had gezien, één enkele keer maar, voegde zich in het pantheon der doden bij alle vrouwen die hij had liefgehad. Welk noodlot kleefde hem aan? Welk virus droeg hij in het geheim bij zich?
Een groot thema is het klimaat, getuige de veelzeggende titel en de mogelijkheid dat de Caraïben ooit zullen worden verzwolgen door het wassende water. De verwoestende aardbeving en tsunami van 12 januari 2010 hebben een allesbepalende rol in het verhaal gekregen.
Stuk voor stuk zeulen de personages een rugzak vol verdriet en verlies met zich mee, doch verliezen ze nooit de moed om het beste uit het leven te halen. De auteur doet verslag van hun wel en wee, maar laat zich er niet toe verleiden om het sentiment dik aan te zetten; vlecht geestige woordspelingen door haar verhaal en dialogen, wat de toon lichthartig houdt. Het is een meeslepende zoektocht naar identiteit geworden die de gevolgen van ontworteling, armoede, vreemdelingenhaat en corruptie toont.
Marjon Nooij
Maryse Condé – Tot het water stijgt. Uit het Frans vertaald door Martine Woudt. Orlando, Amsterdam. 364 blz. €22,99