Recensie: Dolores Prato – Daar op het plein is niemand
Een geheugen als een houtopslag
Welke invloed heeft de permanente afwezigheid van mijn moeder vanaf mijn vroegste jeugd op mijn leven gehad. Dat mag de centrale vraag heten van Daar op het plein is niemand het omvangrijke en veelkantige magnum opus van de Italiaanse Dolores Prato (1892-1983). Prato had door de jaren heen al veel geschreven, maar er nooit een serieuze uitgever voor kunnen vinden. Het zou zo maar kunnen dat dat het gevolg was van haar vrouw-zijn in een wereld die daar niet op was ingesteld. Maar het maakte haar debuut op 88-jarige leeftijd bij Einaudi, een van de grootste en meest prestigieuze Italiaanse uitgeverijen, des te uitzonderlijker.
Wat moet je met een moeder die er niet is, die er niet heeft willen zijn toen je haar het meeste nodig had en die je heeft ‘laten oprapen door anderen’. Dolores Prato heeft er haar meer dan negentig jaren omspannende leven mee rondgelopen, zich afvragend waarom ze kind moest zijn bij een kille, aristocratische tante en haar broer, omschreven als Nonkeltje, een gemankeerde (in de vertaling Vlaams sprekende!) priester, die meer belangstelling had voor de wetenschap dan voor het ambt. Dolores ondervond geen moederliefde, ook geen liefde van een vader, want het blijft onduidelijk wie dat geweest moet zijn. En van tante viel ook weinig koestering te verwachten, druk als ze was met het ophouden van haar status. Alleen Nonkeltje keek niet voorbij Dolores’ maar al te menselijke behoefte aan aandacht, aanraking en warmte.
Daar op het plein is niemand is een even aandoenlijk als magistraal boek. Aandoenlijk omdat het van heel dichtbij en nauwgezet het prille denken en voelen van het kind volgt, dat geen mogelijkheid krijgt zich te binden, van de volwassenen te leren wat er van haar verwacht wordt en zo mee te krijgen een eigen persoonlijkheid te ontwikkelen. Magistraal omdat het door de romanvorm in staat is de lezer dit proces intens te laten meevoelen.
De wordingsgeschiedenis van dit omvangrijke werk maakt het verhaal compleet. In het nawoord schrijft Jan van der Haar, die met zijn doordachte en erudiete vertaling ook een prestatie van formaat leverde, over een eerdere (Italiaanse) uitgave van dit boek onder redactie van Natalia Ginzburg in een sterk ingekorte vorm. Van de ruim achthonderd bladzijden waren er maar driehonderd overgebleven, aangezien het moest verschijnen in een reeks met die gemiddelde omvang. Van Prato’s blijdschap over het ten langen leste verschijnen bij een goede uitgever bleef daardoor niet veel over. Die integrale uitgave kwam er toch, maar het duurde nog tot 2016 voor het boek echt werd opgemerkt. Een Amerikaanse editie komt pas volgend jaar uit.
Van der Haar en uitgeverij De Arbeiderspers leggen Prato’s tour de force graag naast Marcel Prousts Op zoek naar de verloren tijd. De thematiek in beide werken is immers de tijd en de menselijke onmacht daar invloed op te hebben. ‘Proust als vrouw had met zijn oeuvre een dergelijk lot kunnen ondergaan’, staat er passend bij de tijdgeest op het omslag, waar het gaat om de late ontdekking van dit werk. Dat klinkt redelijk en ook correct, al zijn er natuurlijk legio verklaringen te verzinnen waarom literaire werken al of niet worden opgemerkt. En stilistisch zijn beide schrijvers onvergelijkbaar. Geen oeverloze zinnen en bijzinnen bij Prato, al schrijft ze wel wijdlopig. Er trekt een veelheid aan gedachten en verzuchtingen voorbij, met weemoed maar ook afgrijzen ingekleurde herinneringen aan vroeger, aan het begin van het eigen leven. Daarmee lijkt haar werk eerder op Elena Ferrante en haar Napolitaanse romans dan op Proust.
Prato zelf noemt Proust overigens ook een keer, als ze zich realiseert dat de diepe armoede van het Italiaanse plattelandsleven in dezelfde tijd plaatsgreep als de belle époque van Proust. De periode waarin miljoenen Italianen uit wanhoop hun land verlieten in de hoop in Amerika een beter bestaan te kunnen opbouwen. Nonkeltje deed dat met een zelf uitgevonden wonderbalsem en kwam niet meer terug uit Argentinië, al vergat hij tante en Dolores niet. Hij stuurde vanuit dat rijke land overzee het ene pakket spullen na het andere om de twee achterblijvers te steunen, die gebukt gingen onder de toenemende armoede van die dagen. En meteen valt je de vergelijking op met de door sommigen niet gewenste ‘gelukszoekers’ in onze jaren.
Wat minder passend bij de huidige tijdgeest is Prato’s uiterst kritische kijk op haar tante en vooral haar moeder. Waarom kon of wilde die laatste niet bij haar zijn. Ergens is sprake van ‘de wandaden van mijn moeder’, die haar dochtertje overigens wel van tijd tot tijd cadeautjes stuurt. Van echte armoede was dus geen sprake. Verdiende ze haar geld op een oneerbare manier? Voor het kind maakte het niet veel uit.
Mijn moeder heeft mij nooit iets kunnen schelen. Ik vond het moeilijk dat ik niet naast een jonge moeder liep, niet omdat ik geen echte had; zo weinig wilde ik er een dat ik er bang van werd, maar die ongemerkte verscheurdheid verlamde mijn leven. In mijn schoot droeg ik haar, niet mijn vader, al helemaal niet oom en tante, en sindsdien deprimeerde ze me met de angsten en de spanning van een vrouw die immoreel haar weg trachtte te vinden; ook toen liet ze me niet met rust.
Het anderhalve kilo zware boek kun je het beste omschrijven als een caleidoscopisch hoofdstukloos lexicon van herinnerde kinderervaringen, -gedachten en associaties. Gebed in het begin twintigste-eeuwse Italië, dat nog doordrenkt was van rooms-katholieke regels en gebruiken, rituelen, feesten en herdenkingen. Prato’s benadering is zeker niet zwaar en ernstig, geregeld ronduit grappig:
Ik liep expres langs de broodkist om aan de neus van de kat te voelen, daar hield ik zo van, hij was vochtig en koud als een ijspegel; een gevoel dat ik meteen uitwiste door mijn hand over mijn jurk te strijken en dat nauw waarneembaar vochtige af te vegen.
[…]
Ze wilden niet dat ik het deed, berispten me, toen deed ik het stiekem; maar dan was er, terwijl ik die supersnelle tikjes uitvoerde en uitwiste, ooms stem: ‘Schei uit dat beest aan zijn neus te voelen.’
[…]
Om er iets van te snappen knielde ik op een dag in de Jezuskerk voor het tralievenster van een biechtstoel en toen de biechtvader me na de inleidende formule mijn verhaal liet doen, zei ik dat ik aan de kat zijn neus zat. En nadat ik dat had moeten herhalen zei de ander: ‘Ga maar wandelen, als u verder niets te melden hebt’, en hij sloot het luik.
Alle grote en kleine burgers leefden in de vanzelfsprekendheden van destijds die terug te vinden waren in de dagelijkse gang van zaken. Voor de kleine Dolores een optocht van opwindende nieuwigheden, zoals voor ieder kind, maar hier zo zorgvuldig opgediept en uitgeplozen dat het kleinschalige Italië van die dagen tot leven komt. Ook in het trage ritme en met de herhalingen van een conservatieve samenleving. Het kind staat open voor iedereen, ook voor dieren, planten en bomen, de seizoenen, het licht, de wisselende stemmingen en sferen. ‘Mijn geheugen is zoals de houtopslag’, schrijft ze ergens, ‘waarin je maar even hoefde te rommelen om iets vergetens terug te krijgen’.
Voor Dolores weegt haar isolatie, haar ten diepste gevoelde eenzaamheid echter het zwaarst van alles. Ze realiseert zich weliswaar door die uitzonderlijke positie beter te ‘zien’ dan anderen, je wordt immers niet gestuurd door waar je moeder en vader je op wijzen, en tante interesseert zich alleen voor zichzelf, maar het kan nooit opwegen tegen het nooit eindigende gemis.
En wat was ik? Een verdrietig, eigenaardig meisje, zou degene die door het gat van de Priorijpoort naar haar kijkt kunnen zeggen; een bastaardmeisje, zal degene zeggen die haar nuchter beziet. Een algehele bastaard, zeg ik, niet alleen vanwege de conceptie, vanwege de geboorte op een geheime schuilplaats in de San Tommaso in Parione, niet alleen mijn verblijf, zij het kort, in het weeshuis, maar ook vanwege andere dingen.
André Keikes
Dolores Prato – Daar op het plein is niemand. Uit het Italiaans vertaald en van een nawoord voorzien door Jan van der Haar. Met een inleiding van Giorgio Zampa en een biografische schets door Elena Frontaloni. De Arbeiderspers, Amsterdam – Antwerpen. 830 blz. € 45.