Column: Coen Peppelenbos – Weg met de literaire normen
Weg met de literaire normen
Onlangs las ik in de lokale krant Het Parool een als opiniestuk vermomde ingezonden brief van Nilah Dönszelmann. ‘Gun me mijn leeslust, weg met die literaire normen’ was de kop. Dönszelmann hield van lezen, maar nu niet meer, want ze was schoolgegaan. En op school eisen ze van alles en daardoor maken ze je leesplezier kapot. De brief werd al snel gedeeld op Twitter en Facebook, want we kunnen ons allemaal wel vinden in een gratuite mening.
Het gaat al vrij snel fout bij de aannames van Dönszelmann: ‘Alle aan lezen gebonden regels, die al minstens 50 jaar onveranderd zijn, vormen een enorm obstakel.’ Aan welke regels zou Dönszelmann denken? Dat je een boek moet openslaan voordat je begint te lezen en dat je van links naar rechts leest (als je een Nederlandstalig boek leest tenminste) en af en toe een bladzijde omslaat als je aan het einde van een bladzijde gekomen bent? Die regels zijn er al veel langer dan 50 jaar en ik kan het weten, want ik ben 57. Uit de volgende zin van Dönszelmann blijkt wat haar werkelijk dwarszit: boeken die zij leuk vindt, werden afgekeurd door haar ‘Nederlands docent’.
Het zijn dus niet de regeltjes die te maken hebben met het lezen, maar het gaat om de boekenkeuze. Blijkbaar rekent haar ‘Nederlands docent’ andere boeken tot de literatuur dan zijzelf. Daar hebben we wel een wezenlijk probleem te pakken, want de discussie daarover is oeverloos. Zelfs Wilma de Rek, die net een bestseller heeft geschreven over Diederik Gommers en daarnaast ook boekenchef is van de Volkskrant weet niet wat literatuur is. En zij had het nota bene gevraagd aan allemaal geleerde heren die een boekje over literatuur hadden geschreven, maar haar ook geen antwoord konden geven. Gelukkig kan De Rek nog wel elke week een katern maken waarbij de keuze van de boeken en de waardering voor de boeken onderdeel maken van de discussie over literatuur. Het probleem van Dönszelmann en haar ‘Nederlands docent’ speelt dus ook op hoger niveau.
De volgende alinea van Dönszelmann wijst opeens in een andere richting: ‘De literaire norm wordt doorgaans nog altijd bepaald door oudere, witte mannen die zich stug blijven afkeren van de actualiteit.’ Tja, als ik kijk naar de oudere witte mannen die ik ken, dan is dat juist helemaal niet het geval, maar misschien ken ik andere oudere, witte mannen dan Dönszelmann. Dönszelmann heeft namelijk Terug tot Ina Damman van Simon Vestdijk gelezen en vond dat geen pretje, een boek dat ‘goedgekeurd is door de traditie’. Ik heb het idee dat ik nog steeds niet goed snap wat Dönszelmann bedoelt.
Ik lees verder:
Om ‘leesniveaus’ te behalen, moeten we niet alleen een bepaald sóórt boeken lezen, maar ook nog op een bepaalde manier. Natuurlijk zijn er gradaties, zoals lezen voor ontspanning of lezen om iets te leren. Absurd is het streven ‘niveau 6’ van Lezen voor de Lijst, waarbij je in elk boek naar symboliek, thematiek en motieven wilt zoeken. Nooit eens wegdromen bij een verhaal.
Ah, fijn, hier heb ik eindelijk een beetje verstand van, omdat ik jarenlang bij de werkgroep van Lezen voor de lijst heb gezeten. Lezen voor de lijst schrijft niets voor en in het voortgezet onderwijs is niveau 6 zeker geen streven. Bij niveau 6-boeken staat echter de competentie waarover je moet beschikken om een boek op zo’n niveau (universitair niveau) aan te kunnen. Dat betekent niet dat je het niet kunt lezen als je een lager niveau hebt, het betekent ook niet dat je niet mag wegdromen, het betekent ook niet dat je altijd op zoek moet gaan naar de symboliek. Het hebben van een bepaald niveau betekent echter wel dat je die symboliek op dat niveau zou moeten kunnen zien.
Op de havo is het eindstreven niveau 4 en op het vwo is dat niveau 5. Het gevaar van een didactisch hulpmiddel, zoals Theo Witte Lezen voor de lijst bedoeld heeft, is dat een streven langzamerhand een eis wordt. Boeken indelen naar niveau is tot op zekere hoogte discutabel. Dat weet ik, omdat ik die discussies zelf gevoerd heb over boeken die nu op de lijst staan. Je zit dan met anderen te praten over een werk dat ‘een hoge 3’ is of juist ‘een lage 4’. Witte wilde eerst een site hebben met een beperkt aantal uitgewerkte boeken op niveau die konden dienen als een steun in de rug voor beginnende docenten. De discussies over boeken die niet op de lijst stonden, moesten binnen vaksecties gevoerd worden. Het zou juist moeten gaan over die literaire discussie. Dat docenten weer onderling zouden praten over de inhoud van boeken in plaats van boeken indelen naar bijvoorbeeld dikte, zoals op heel veel scholen gebruikelijk was.
De praktijk is altijd weerbarstiger dan de theorie. Als conclusie zegt Dönszelmann: ‘Niks moet, alles mag.’ Dat is me te nietszeggend. Dat zeg je ook niet als je bijvoorbeeld een opleiding in dansen wilt volgen: ‘Hups maar wat in het rond, alles is goed.’ Een paar regels voor haar conclusie stelt Dönszelmann per ongeluk iets treffends: ‘Er zit als je het mij vraagt maar één eis vast aan lezen: het boek moet bij je passen.’ Laat dat nu net het uitgangspunt zijn geweest voor Lezen voor de lijst.
Coen Peppelenbos
(foto via Flickr Commons)