Recensie: Bob den Uyl – Het land is niet ondankbaar
Altijd in zeven sloten tegelijk
De verhalenbundels van Bob den Uyl volgen elkaar in steeds trager tempo op. In 1978 volgde Vreemde verschijnselen het een jaar eerder verschenen Een zwervend bestaan op, Den Uyls doorbraak naar een groter publiek. Tot 1986 kwamen de bundels met een regelmaat van elke twee jaar één, maar tussen Een uitzinnige liefde en het nieuwe boek, Het land is niet ondankbaar, gaapt een kloof van drie jaar — als we ten minste het thematische tussendoortje Schrijvers worden misbruikt, dat in ’87 bij de eenmansuitgeverij Vriendenlust — nu Cadans — verscheen, buiten beschouwing laten.
Gaat de schrijver misschien niet zo vaak meer op reis? Vindt hij schrijven niet meer zo leuk? Gelukkig is daarvan in Het land is niet ondankbaar niets te merken. Het is een bundel waarin Den Uyl teruggrijpt op het beproefde recept waarmee hij eind jaren zeventig — toen hij al zo’n jaar of tien publiceerde — een groot publiek aan zich wist te binden. Reisverhalen, maar reisverhalen van een bepaalde soort.
Bob den Uyl is niet de auteur die zich aan een parachute laat neerdalen in het Amazone-gebied om de daar doorstane beproevingen te verwerken in een meeslepend reisverslag. Evenmin vliegt hij naar Japan om ons mededelingen te doen van de zeden en gewoonten ter plaatse. Hij trekt niet door de Sahara. Hij beklimt geen bergen en hij maakt geen eenzame boottochten over onbekende zeeën en oceanen. Hij beschrijft wel eens een landschap, als het zo uitkomt, of een stad, maar het zijn niet de traditionele schoonheden, bekend uit de Dominicus-reisgidsen, die hem in het oog springen. Eerder vallen hem de eigenaardigheden op, de onvolkomenheden.
Hij reist meestal per trein, maar niet óm het reizen per trein, maar eenvoudig om zich te verplaatsen, en het verhaal dat hij uiteindelijk schrijft, zit hem dan minder in dat verplaatsen dan in het voorbereiden. Maar ook in dat opzicht moet de lezer in Bob den Uyl geen gids verwachten. Wie bijvoorbeeld een reis wil ondernemen naar Bamberg, moet zich niet door de titel van het verhaal ‘Hoe Bamberg te bereiken’ laten misleiden, want — het zal de trouwe lezer niet verrassen — in Bamberg aankomen doet Den Uyl niet.
België, Duitsland en Noord- Frankrijk, dat zijn hoofdzakelijk de gebieden waar Bob den Uyl rondscharrelt. Soms gaat hij op reis omdat hij heeft vernomen dat zich ergens een onzinnig monument/moet ophouden dat hij met eigen ogen wil zien. Iemand heeft bijvoorbeeld een kathedraal in zijn tuin gebouwd — hier heeft Bob den Uyl een gigantische omweg met alle ontberingen van dien voor over. Bamberg noemt hij als reisdoel
op zichzelf al twijfelachtig, wie wil er nou naar Bamberg. Maar goed beschouwd is het ene reisdoel niet beter of minder dan het andere, dus waarom Bamberg niet.
De ondernemende auteur strandt al in Venlo, waar hij zich bovendien de volgende ochtend verslaapt: „Die radiowekkers op hotelkamers zijn van een ondoorgrondelijke ingewikkeldheid.”
Hier hebben we dan te maken met een ander steevast in de verhalen terugkerend Uyliaans element: het gevecht met de dingen. In het verhaal ‘Innemend gedrag’ (het woord ‘innemend’ wordt hier dubbelzinnig gebruikt) bekent Den Uyl:
Ik kan niet met automaten omgaan. Dit gebrek wordt met de dag klemmender omdat automaten op praktisch alle terreinen een steeds grotere rol in ons leven gaan spelen zonder daarbij een alternatief te bieden. Als altijd: niemand wil het en toch gebeurt het. Zo zag ik laatst met afgrijzen dat er in de hal van het Centraal Station een indrukwekkende rij kaartjesautomaten voor de korte afstanden werd opgesteld. Reizen op de korte afstand zal voor mij voortaan heel moeilijk worden.
Maar het oude vertrouwde kaartjes kopen aan het loket ging ook niet altijd van een leien dakje, zoals Den Uyls vaste lezers weten — wat heeft de schrijver niet afgetobd in lange rijen. Je vraagt je, zijn werk lezende, wel eens af of in hem niet een mild soort masochist schuilt, die de situaties opzoekt waarin hij zich eens lekker kan ergeren. In die zin begrijp ik zijn afkeer van automaten: je kunt je ergernis nu eenmaal moeilijker afreageren op een automaat dan op een zich superieur achtend medemens achter een loket.
Voor Bob den Uyl zou het verreweg het beste zijn als hij maar gewoon thuis bleef: daar kan hem niets gebeuren, hooguit wordt hij lastig gevallen met ‘allerlei hinderlijke regelingen van zaken en onnodige telefoontjes’. Maar voor de Nederlandse literatuur zou het natuurlijk een ramp zijn als de schrijver geen voet meer buiten de deur zette.
Het ogenschijnlijk nutteloze reizen en de onmacht jegens apparaten zijn slechts twee van de vaste ingrediënten in het werk van Den Uyl. De bindende kracht is de humor. Deze is in Het land is niet ondankbaar gelukkig weer volop aanwezig. Den Uyl is niet de man van de dijenkletsers: zijn humor heeft een relativerende, haast melancholieke ondertoon.
Er wordt in deze nieuwe bundel niet alleen gereisd. ‘Een leerzame samenspraak’ verhaalt een anekdote over Poetry International. ‘De Engelse duim’ is een leerzame verhandeling over het liften (doorspekt met eigen ervaringen), er is een beschouwing over de werking van het geheugen, en waar het verhaal ‘Altijd en alleen maar boeken’ over gaat, hoeft niet nader te worden toegelicht. ‘Innemend gedrag’ is een in Vlissingen gesitueerd liefdesverhaal. Dat het slecht afloopt, zal niemand verbazen — hier is het Den Uyls haast spreekwoordelijke onhandigheid die hem parten speelt.
Bob den Uyl ziet altijd wel kans om in zeven sloten tegelijk te lopen. Het land is hem er niet ondankbaar voor.
Frank van Dijl
Bob den Uyl – Het land is niet ondankbaar. Querido.
Deze recensie stond eerder in Het Vrije Volk, 26 oktober 1989.
Bob den Uyl (1930-1992).