Recensie: Patrick Dassen – De Weimarrepubliek 1918 – 1933
De Weimarrepubliek, geschiedenis van een belaagde democratie
Op zaterdag 9 november 1918 bereikte de Duitse revolutie Berlijn. Vanuit een raam van het Rijksdaggebouw riep de SPD’er Philipp Scheidemann ten overstaan van massa’s demonstranten de Duitse republiek uit. Hij wist dat haast geboden was, want elders in Berlijn, bij het Berliner Schloss, had zich eveneens een menigte verzameld, wachtend op een verklaring van de radicale socialist Karl Liebknecht. Die twee uur later vanaf het balkon inderdaad de socialistische republiek uitriep.
Wat volgde was een periode waarin een centrumlinkse coalitie, gedomineerd door de SPD, het hoofd boven water moest zien te houden en een staatsstelsel moest proberen te scheppen op democratische grondslag, te midden van revolutiepogingen van radicaal-links en het brute geweld waarmee Vrijkorpsen die neersloegen. Toch lukte dat: in 1919 werd de Weimarrepubliek gevestigd, genoemd naar het stadje waar gekozen afgevaardigden haar grondwet schreven. De parlementair-democratische Weimarrepubliek zou het veertien jaar volhouden, menige crisis overwinnend, om in 1933 toch ten onder te gaan.
Historicus Patrick Dassen schreef een monumentale geschiedenis van de Weimarrepubliek, die voor wat betreft twee uitgangspunten afwijkt van veel wat aan historiografie over die periode is verschenen. Dassen neemt stelling tegen de opvatting dat vanaf de Duitse eenwording tot en met de naziperiode van een Duitse Sonderweg gesproken moet worden, een vanwege de bijzondere kenmerken van de Duitse cultuur en zijn sociale en politieke verhoudingen geheel eigen pad door de geschiedenis, niet vergelijkbaar met dat van andere Europese staten. Een eigen pad, dat niet kón leiden tot breed gedeeld en beleden enthousiasme voor een parlementaire democratie. Die gedachte wijst Dassen af: de revolutie van 1848/49 en haar latere invloed bewijzen wel degelijk dat democratische ideeën ook in Duitsland op vruchtbare bodem vielen.
Het tweede, fundamentele uitgangspunt betreft het gewicht dat toegekend moet worden aan contingentie. De meeste historici zijn geneigd terug te redeneren vanaf 1933 en de geschiedenis van de Weimarrepubliek vanuit het perspectief van haar ondergang te interpreteren. Daarmee de indruk wekkend dat die geschiedenis niet anders had kunnen verlopen dan zij deed en dat de republiek voorbestemd was spoedig ten onder te gaan.
Dassen wijst zo’n benadering met kracht af. Op allerlei momenten heeft contingentie – toevallige samenlopen van omstandigheden, onvoorspelbare, eenmalige gebeurtenissen – een belangrijke rol gespeeld. Als de eerste Rijkspresident, de krachtige sociaaldemocraat Ebert, niet al op 54-jarige leeftijd van uitputting was overleden, dan was ongetwijfeld verder gebouwd aan versteviging van de democratische fundamenten van de Weimarrepubliek. Hetzelfde geldt voor Gustav Stresemann (Deutsche Volkspartei) wiens vroege, plotselinge dood in 1929, hij was toen 51, een einde maakte aan zijn zeer succesvolle streven om Duitsland te stabiliseren en weer internationaal aanzien te geven. En als Hitler de volle straf voor zijn mislukte Putsch, in München in 1923, had moeten uitzitten, in plaats van binnen een jaar vrijgelaten te worden, zou de NSDAP volkomen uiteen zijn gevallen. Zo zijn er meer contingenties, waarvan de invloed op de loop van de geschiedenis niet mogen worden onderschat, natuurlijk zonder dat je kunt zeggen hoe die zou hebben uitgepakt als zo’n contingente gebeurtenis zich niet had voorgedaan. De Weimarrepubliek overleefde de inflatiecrisis van 1923, maar na de beurscrash van 1929 implodeerde de economie totaal: de gevolgen waren in Duitsland vele malen erger dan in andere West-Europese landen en in Amerika. Het ligt voor de hand daar een belangrijke oorzaak in te zien voor de ondergang van de Weimarrepubliek, maar dat eist ook een verklaring voor het feit dat bijvoorbeeld de Verenigde Staten of Groot-Brittannië niet te maken kregen met sterke, snel aan aanhang winnende massabewegingen die zich tegen de democratische staat keerden.
Dassen toont omstandig aan dat de Weimarrepubliek gedurende haar hele bestaan te maken had met sterke, goed georganiseerde, antidemocratische groepen. Ter linkerzijde de communisten, aangestuurd door Moskou. Ter rechterzijde rechts-nationalistische veteranenorganisaties als Stahlhelm, rechts-radicale, niet voor politieke moorden terugschrikkende organisaties die waren voortgekomen uit de Vrijkorpsen, en de adellijke grootgrondbezitters oostelijk van de Elbe, die ook de hoge officiersrangen van het leger vulden en waartoe Eberts opvolger als Rijkspresident Von Hindenburg behoorde. Hindenburg gunde na veel aarzelen Hitler in 1932 het kanselierschap. Die aarzeling had nauwelijks te maken met Hitlers afkeer van de parlementaire democratie, als wel met de voor Hindenburg onverdraaglijke gedachte een plebejer die het slechts tot korporaal had geschopt tot kanselier te moeten benoemen.
Van steun van het leger mocht de republiek niet veel verwachten. In feite werkte het opperbevel vanaf de vroege jaren 1920 toe naar een positie waarin het, ongecontroleerd door de regering, een staat in de staat kon worden.
Het justitiële apparaat, rechts-monarchistisch gepreoccupeerd, hield zich gedurende de jaren van de republiek vrijwel blind en doof voor aanvallen van rechts op de democratie, getuige de mildheid waarmee putschisten als Hitler werden gevonnist en het aan aangeklaagden aanbieden van de rechtszaal als podium voor propagandistische redevoeringen, gericht tegen de republiek.
En dan was er nog wat pas later de Konservative Revolution zou worden genoemd, een sociaal zeer heterogene stroming die vanaf oprichting van de republiek haar democratische en kapitalistische systeem afwees en een organische Volksgemeinschaft voorstond, waarin alle sociale tegenstellingen zouden oplossen in een strak geordende nationale eenheid.
Deze rechtsconservatieven stonden afkerig van Verlichtingsideeën, materialisme, vrede, veiligheid, comfort en compromis, samen te vatten als ‘Zivilisation’, en streefden naar heropleving van de Duitse ‘Kultur’, gekenmerkt door typisch Duits geacht verlangen naar strijd, offers brengen, discipline, rangorde, autoriteit en een sterke staat met een sterke leidersfiguur. Deze conservatieve beweging beheerste het academische klimaat: universiteiten, hoogleraren zowel als studenten, waren bolwerken van conservatief antidemocratisch denken. De belangrijkste oorsprong daarvan moet gevonden worden in de Eerste Wereldoorlog en meer in het bijzonder de aanloop van nationalistische begeestering die Duitsland daartoe nam en de eerste maanden van de oorlog, toen triomfalisme en het gevoel één te zijn overheersten. Het door de Dolkstootlegende gecreëerde geloof in de mythe dat niet uitputting en een opperbevel dat lang Duitse zelfvernietiging prefereerde boven vredesonderhandelingen, de Duitse nederlaag hadden bewerkstelligd, maar dat een joods-bolsjewistisch, het thuisfront ondermijnend complot daar verantwoordelijk voor was, versterkte het verlangen terug te keren naar die tijd. En versterkte trouwens ook het antisemitisme.
Tegenover die conservatieve revolutiebeweging stonden in de republiek de vele vernieuwingsbewegingen in de kunsten: de Duitse variant van het dadaïsme, met zijn scherpe politieke randen, het Duitse expressionisme, Neue Sachlichkeit, Bauhaus, de grote, modernistische architectuurvernieuwers, in het theater en de literatuur grootheden als Brecht en Tucholsky, de opsomming laat zich moeiteloos uitbreiden. Dassen plaatst een belangrijke kanttekening bij die vernieuwers. Weliswaar profiteerden ze optimaal van het klimaat van artistieke vrijheid dat de republiek bood, maar in hun fel-satirische kritiek op de geborneerdheid van het conservatieve Duitse burgerdom associeerden ze dat laatste nu juist, maar onterecht, veelal mét de republiek, aldus afwijzing daarvan door met name radicaal-links van munitie voorziend.
Maar er was ook steun voor de republiek. De aan de SPD gelieerde organisatie van oorlogsveteranen, Reichsbanner Schwarz-Rot-Gold, de kleuren van de vlag van de Weimarrepubliek, verdedigde de democratie tegen radicalisme van links en rechts en legde met een ledental dat tot bijna drie miljoen opliep veel gewicht in de schaal. Uiteindelijk zou de conservatieve elite echter de doorslag geven, door de deur naar de macht te openen voor Hitler.
De geschiedenis van de Weimarrepubliek staat anno nu flink in de belangstelling, vanwege bezorgdheid over politieke tendensen in met name Europese staten en Amerika. De vraag – voor velen is dat nauwelijks nog een vraag – of de huidige democratie in een ernstige crisis verkeert, leidt vanzelfsprekend tot het op zoek gaan naar historische parallellen, in de hoop dat die ons meer kunnen vertellen over hoe die tendensen te duiden. Biedt de geschiedenis van de Weimarrepubliek die? Dassen laat zien hoezeer gedurende de late jaren 1920 het gematigde, de republiek steunende midden werd leeggezogen. Aan de linkerkant door de KPD, maar veel sterker door de rechterkant, met name door de plotseling sterk groeiende NSDAP. Dassen beklemtoont de verschillen, maar toch: kun je spreken van een zekere parallel met het afkalven van ‘gevestigde partijen’ van nu en de groei van rechts-nationalistische, populistische bewegingen?
In 1930 meende de conservatieve Duitse elite die niets ophad met de parlementaire democratie, dat de deur naar de macht openen voor Hitler autoritaire orde op zaken stellen mogelijk zou maken. Maar ook dat hij – een korporaaltje zonder enige opleiding immers – makkelijk getemd en in bedwang gehouden kon worden. Dat bleek een rampzalige vergissing. Dringt zich hier een parallel op met de gang naar de macht van Trump en zijn greep op de Republikeinse partij, waarvan de leiders er in 2016 toch van overtuigd zullen zijn geweest hem na zijn overwinning wel in toom te kunnen houden?
Hitler en zijn NSDAP werden mede groot dankzij Hugenberg, een grootindustrieel en media-magnaat, die zijn dagbladen Hitler liet bewieroken en hem en zijn partij als het enig juiste alternatief voor de politiek van de vermaledijde republiek liet presenteren, tegelijkertijd de dreiging van links tot enorme proporties opblazend. Doet dat aan Murdoch en FoxNews denken?
De geschiedenis kan zich niet herhalen. Al was het maar omdat contingentie haar dat verhindert, kunnen we Dassen en zijn indrukwekkende boek nazeggen. Maar zij kan wel tekens geven en ons waarschuwen.
Hans van der Heijde
Patrick Dassen, De Weimarrepubliek 1918 – 1933. Van Oorschot, Amsterdam. 764 blz. € 39,50.