Recensie: Édouard Levé – Zelfmoord
Iets beters aan de overzijde
Zelfdoding is geen zeldzaamheid in de schone letteren. De lijst van auteurs met een zelfgekozen einde is lang, denk maar aan Hemingway, Celan, Mishima, Henri Roorda of de vele Nederlandstalige schrijvers die Jeroen Brouwers in De laatste deur aan bod liet komen. Dat wil nog niet zeggen dat literatoren vaker de hand aan zichzelf slaan dan andere stervelingen, het is nu eenmaal een zeer breed en onderbelicht maatschappelijk fenomeen.
Ook de Fransman Édouard Levé (1965-2007) maakte er zelf een einde aan, enkele dagen nadat hij het manuscript van zijn laatste boek had ingeleverd bij zijn uitgever. Het kreeg de droge titel Zelfmoord en gaat weliswaar over een suïcide, maar niet die van hem, of toch niet op het eerste gezicht. De zelfmoordenaar in dit werk is een uit het oog verloren jeugdvriend van Levé, van wie de identiteit geheim blijft en over wie we dus ook niet met zekerheid kunnen zeggen dat hij echt heeft bestaan.
Sommige critici beschouwden die mysterieuze vriend als een alter ego, of hooguit als een vage kennis op wie hij zijn eigen gedachten en gevoelens projecteerde. Daar valt wel wat voor te zeggen, want er komen nogal wat passages voor in het boek – een eenzame reis naar Bordeaux, bijvoorbeeld – met allerlei details die Levé onmogelijk had kunnen kennen, en al had hij wellicht een groot inlevingsvermogen, toch is het onwaarschijnlijk dat hij de gedachtewereld van zijn niet eens zo nabije ‘vriend’ zo precies en waarheidsgetrouw had kunnen reconstrueren.
Van de taboesfeer rond zelfdoding, of de omfloerste manier waarop ernaar wordt verwezen, met veel eufemismen, is bij Levé niets te merken: hij gaat er de confrontatie rechtstreeks mee aan en houdt zich aan een feitelijke, antisentimentele beschrijving:
Op een zaterdag in augustus kom je in tennistenue met je vrouw het huis uit. Halverwege de tuin geef je te kennen dat je je racket bent vergeten. Je gaat het halen, maar in plaats van naar de wandkast in de hal, waar je het racket altijd opbergt, loop je naar de kelder. Je vrouw merkt er niets van, het is mooi weer, ze geniet van de zon. Een paar tellen later hoort ze een schot. Ze rent naar binnen, schreeuwt je naam, ziet de kelderdeur openstaan, snelt naar beneden en treft je daar aan. Met het geweer, dat je zorgvuldig in gereedheid had gebracht, heb je een kogel door je hoofd gejaagd.
Ondanks die feitelijkheid hangt er een waas van ambiguïteit rond het boek, want waarover gaat Zelfmoord eigenlijk? Het is geen handleiding en Levé gaat net zomin in op de ethische aspecten van zelfdoding, terwijl je je toch kunt afvragen waarom de vrouw in de passage hierboven moet achterblijven met zoveel leed. Is het dan een soort voorstudie, een nauwgezette reconstructie van een zelfdoding die Levé uitvoerde om zijn eigen wanhoopsdaad voor te bereiden? Lag Levé’s zelfmoord in het verlengde van zijn literair werk, zijn fotografie en plastische kunst, zoals zijn galeriehouder achteraf beweerde? Ook daarover durf ik geen uitspraken te doen.
Wel rijst het vermoeden dat Levé toch een soort poging heeft gedaan om inzicht te krijgen in het onbegrijpelijke, al was het maar door de juiste vragen te stellen, door bijvoorbeeld te overwegen dat de zelfmoordenaar niet per se naar de dood verlangt, maar veeleer iets beters wil dan het leven, wat niet hetzelfde is:
Je was niet bang voor de dood. Je bent de dood vóór geweest, zonder er echt naar te verlangen – hoe kunnen we verlangen naar iets wat we niet kennen? Je hebt geen nee gezegd tegen het leven, maar ja tegen het onbekende, door te gokken dat áls er aan de overzijde iets bestond het altijd beter zou zijn dan hier.
Een verhaal met logisch op elkaar volgende gebeurtenissen en causale verbanden wil dit boek bewust niet worden. Levé had affiniteit met het werk van Georges Perec en diens invloed manifesteert zich in dit boek niet in de vorm van de taalspelletjes en ‘contraintes’ waar zijn voorbeeld zo intensief mee bezig was, maar wel in de manier waarop Levé de wereld zo uitputtend en precies mogelijk probeert te beschrijven, terwijl hij zeer goed beseft dat hij een soort artificiële orde probeert te creëren in een werkelijkheid die geen echte orde of causaliteit kent:
Een woordenboek heeft meer weg van de wereld dan een roman, want de wereld is geen coherente reeks handelingen, maar een samenraapsel van waargenomen dingen. Je kijkt ernaar, losse voorwerpen worden een groep en krijgen door de geografische nabijheid betekenis. Als gebeurtenissen op elkaar volgen, denken we dat ze een verhaal vormen. Maar in woordenboeken bestaat geen tijd: ABC is niet méér of minder chronologisch dan BCA. Jouw leven in tijdsvolgorde beschrijven zou onzinnig zijn – mijn herinneringen aan jou zijn willekeurig. In mijn hoofd kom je tot leven in toevallige details, als knikkers die we uit een zak graaien.
In het licht van dat werkelijkheidsbeeld zou het misschien wel kunnen dat Levé wil waarschuwen voor een causale interpretatie van zelfmoord, waarin de optelsom van een aantal biografische elementen onherroepelijk tot het einde leidt. Gemakkelijke ontspanningslectuur is dit boek niet, maar wie mee wil denken met Levé, is na afloop wel een intense ervaring rijker.
Daan Pieters
Édouard Levé – Zelfmoord. Uit het Frans vertaald door Katrien Vandenberghe. Koppernik, Amsterdam. 104 blz. € 19,50.