Recensie: Danilo Kiš – Homo poëticus. Leven, reizen, literatuur
Een pleidooi voor pluriformiteit en vrijheid
De romans en verhalenbundels van Danilo Kiš (1935 – 1989) die tijdens de jaren tachtig van de vorige eeuw werden vertaald naar het Nederlands zijn jammer genoeg enkel nog tweedehands te vinden. Nu is in de reeks Privé-domein van De Arbeiderspers een bundel verschenen met chronologisch geordende notities, essays en polemieken die een zicht geven op de manier waarop ‘de laatste Joegoslavische schrijver’ in het leven stond en nadacht over een resem aan boeiende onderwerpen. Lof ook voor de erudiete noten en het dito nawoord van Guido Snel.
Kiš is geboren in het huidige Servië, op de grens van het toenmalige Koninkrijk Joegoslavië met Hongarije. Zijn vader was Joods-Hongaars en zijn moeder Montenegrijns. Na de Tweede Wereldoorlog en de dood van zijn beide ouders, verhuisde Kiš naar familieleden van moederskant in Joegoslavië. Deze ‘mistige herkomst’ of ‘ambivalente afkomst’ is de reden waarom Kiš zich met literatuur zal bezighouden. Variaties over Midden-Europese thema’s is een belangrijke tekst waarin Kiš op zoek gaat naar de historische, culturele en geopolitieke betekenis van Midden-Europa. Wat is de rol van de Weense culturele wereld, het antisemitisme en Rusland?
In Homo poëticus zoekt Kiš ook zijn weg in de literatuur. Literatuur die zich nooit kan baseren op een minderheid: politiek, etnisch of seksueel. Literatuur is goed of slecht. ‘Je kunt homo zijn maar daarom ben je nog geen Proust, jood en nog geen Singer.’ Tijdens de jaren zeventig verbleef de auteur dikwijls in Parijs – hij was er lector Servo-Kroatische letterkunde aan de universiteiten van Straatsburg en Bordeaux – en later zou hij zich er definitief als balling vestigen. In Frankrijk heerst een andere literaire traditie. In een aantal teksten schrijft hij over zijn verhouding tot Borges, Schwob, Proust en Mann. Hij schrijft waarom hij niet wil luisteren naar Parijse intelligentsia die zich beroepen op Sartre, Freud, Mao en Marx; waarom niet Camus, Baudelaire of Montaigne? In zijn geboorteland was het sociaal-realisme in zwang, een literaire stroming waar Kiš op meerdere plaatsen in de bundel tegen fulmineert. In het Joegoslavië van na de Tweede wereldoorlog is er slechts een sporadisch talent dat zich afzet tegen de idee dat literatuur een afspiegeling moet zijn van ‘het volksleven’ en immer geëngageerd. Een toenadering tot de Europese literatuur wordt als een illusie of een dwaling beschouwd. In 1972 schrijft Kiš:
[..] in tegenstelling tot Europa zijn er in onze uithoek geen dilemma’s, alles is klip-en-klaar, je hoeft er alleen maar voor te gaan zitten en onze kleine man te beschrijven, de man van de straat, hem zuipend af te schilderen, hoe hij zijn vrouw slaat, hoe hij zich staande houdt met of tegen de macht, en dan komt alles in orde.
Daarom zal Kiš zich ook altijd uitspreken tegen elke vorm van reductionisme en voor pluriformiteit. Zolang er slechts één visie bestaat op literatuur, zal nooit sprake kunnen zijn van vrijheid. Kiš houdt nu net van een breed spectrum aan politieke en literaire standpunten, van de ruimte waarin plaats is voor elke mening.
Ook zal Kiš zich blijven uitspreken tegen zowel het fascisme als het stalinisme. Hij schrijft over zijn vader die tijdens een nazistische razzia van Hongaarse troepen in januari 1942 werd opgepakt, maar dit overleefde. Tijdens deze ‘koude dagen’ vond een massamoord op de joodse en Servische bevolking plaats. Later werd de vader van Kiš gedeporteerd naar Auschwitz en stierf daar – een gebeurtenis die een belangrijke invloed zal hebben op het schrijverschap van Kiš.
Danilo Kiš schrijft ook het portret van Sovjetschrijver Varlam Sjalamov die heeft geschreven over zijn opsluiting in een werkkamp in Siberië. Op hetzelfde moment valt hij Aragon aan, een auteur die
[…] in de schaduw van Parijse salons en op de zonovergoten terrassen van de Parijse cafés, tussen aperitief en champagne door, zijn ode aan de Sovjetpolitie [neerpent].
Kiš schrijft over Karlo Štajner, die twintig jaar vastzat in een strafkamp en die over zijn ervaringen 7000 dagen in Siberië heeft geschreven. Maar hij schrijft ook, in de tekst Opslagplaats, over Simone de Beauvoir die aan het einde van haar leven zelfgenoegzaam verklaart dat ze zichzelf niks heeft te verwijten terwijl het zonneklaar is dat ze samen met Jean-Paul Sartre wist wat er tijdens de jaren vijftig aan de hand was in de Goelag, maar toch verkoos te zwijgen.
Kiš is erg sterk in zijn polemieken. Na de publicatie van Een grafmonument voor Boris Davidovitsj werd hij beschuldigd van plagiaat en dus aangevallen in de kern van zijn bestaan: het schrijven. Kiš maakte in het boek gebruik van citaten, maar de aanklacht had geen enkele grond. In De anatomische les dient hij zijn criticasters van repliek aan de hand van stilistisch vuurwerk. Een rode draad in zijn tekst is het hekelen van het nationalisme dat mee aan de basis ligt van de aanval:
Een nationalist is per definitie een onbenul. Het nationalisme is de weg van de minste weerstand, luiheid. Een nationalist maakt het zich gemakkelijk, hij weet, of denkt te weten, wat zijn waarden zijn, die van hem, ofwel van de natie, ofwel de waarden van de natie waartoe hij behoort, zowel de ethische als de politieke, de rest boeit hem niet, dat boeit hem niet, de hel, dat zijn de anderen (andere naties, andere clans.)
Danilo Kiš had een unieke en belangrijke positie in de Europese literatuur en bovendien was zijn rol zeker nog niet uitgespeeld – hij stierf veel te vroeg aan longkanker. Hopelijk is de publicatie van Homo poëticus de voorbode van het heruitgeven van de superbe romans en verhalen van een schrijver die niet in de vergetelheid mag geraken.
Kris Velter
Danilo Kiš – Homo poëticus. Leven, reizen en literatuur. Vertaald uit het Servo-Kroatisch door Reina Dokter en Pavle Trkulja . De Arbeiderspers, Amsterdam. 300 bl. € 23,99.