De brug tussen toen en nu

Pubers houden niet van poëzie, tenminste dat dénken ze. En ze houden al helemaal niet van gedichten van hoogbejaarde of zelfs al overleden dichters. Maar ze vergissen zich. Dat komt omdat ze op school de verkeerde gedichten lezen, die vaak ook nog eens verkeerd worden aangeboden. Én het komt omdat ze als zestienjarigen hun positie in de groep voortdurend moeten veiligstellen, een positie die door de listen en lagen van goede poëzie voortdurend onder vuur komt te liggen. Om het gevaar buiten de deur te houden is de aanval vaak de beste verdediging. Poëzie is saai, stom, moeilijk en om nog twintig andere redenen af te wijzen.
Nou staan een hoop dichters, vooral de oude en de dode, natuurlijk vaak erg ver van een 21ste-eeuwse puber af. Willem Kloos kan zich nog zo’n god in het diepst van zijn gedachten voelen, om je in zijn tekst een beetje te kunnen inleven, zijn eruditie en inlevingsvermogen nodig die met de jaren komen. Toch heeft de afstand tussen Kloos en nu meer met de vorm dan met de inhoud te maken. Iedere jongere (her)kent de gevoelens van de oude meester (die, toen hij ze neerschreef, trouwens ook helemaal zo oud nog niet was), maar zou die nu wel heel anders verwoorden. Bij oudere gedichten is het vaak de vorm die ze zo hermetisch maakt, niet de inhoud. Want wat die thematiek betreft is de mensheid sinds Bredero (‘’s Nachts rusten meest de dieren’) nog amper veranderd. En gelukkig maar!

Ik denk niet dat er veel jongeren zijn die Simon Vinkenoog kennen. En als ze hem wel kennen, zal het oordeel niet onverdeeld positief zijn. Want als iemand het verleden belichaamde, dan was hij het wel, die overjarige, blowende, bejaarde hippie. Maar zijn gedichten kunnen aan dat vooroordeel wel iets veranderen. Zijn poëzie is immers altijd die van een zeventienjarige gebleven. In de jaren vijftig was hij de opstandige, later de levensgenietende puber. De onlangs verschenen bloemlezing Ja! – is er een positievere titel denkbaar? – illustreert dat.

dit kan mijn geboorte nog niet zijn
dit is het leven van een ander –
het slaan van mijn hart is geen bewijs
en mijn mond is nog gesloten

dit is het bloeden van een rose keel
het woord dat de eerste daad verlamt
een hand die op mijn mond gelegd
aarzelend de gedichten zegt
waarin mijn vloeken
huizen naar beneden halen

dan sloop ik deze negenmaandse muur
waarop mijn vingers langzaam
het mene mene tekel schrijven

Dit gedicht, dat ‘Robert’ heet, is geschreven in 1947, bij de geboorte van Vinkenoogs oudste zoon, maar het verwoordt ook nauwgezet de onvrede van de nog piepjonge vader met het aards bestaan. En zo herkenbaar! Want ook al is de inhoud van alle tijden, de woorden zijn wel heel erg van nu. En dat geldt waarschijnlijk nog meer voor zijn latere gedichten. Zelfs in een wat vreemd gedicht als ‘Rouwkost’ dat geschreven is bij gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Amsterdamse begraafplaats Zorgvliet in 1995. Het begint met zes gelijksoortige strofen, waarvan dit de vijfde is:

orgasme en onthouding
raadsels en geheimen
vragen en antwoorden
pijnen en medicijnen
voetbal en wielrennen
de dagen en de nachten
auto en fiets
hamer en aambeeld
sleur en avontuur
verbazing en verveling
alles voorbij voorbij
voorgoed voorbij

Opsomming na opsomming van alles wat samen het leven uitmaakt, laat Vinkenoog iedere keer volgen door een verwijzing naar J.C. Bloem (‘Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij’), toch niet een dichter met wie je hem snel zou associëren. Maar juist deze totaal andere dichter laat zien waar het bij Vinkenoog om gaat: om het simpele feit dat het hele leven, inclusief de vergankelijkheid ervan, zich laat samenvatten in goede poëzie. Nog poëticaler verwoordt de dichter dat in ‘Het gedicht’ uit 1985.

Het gedicht schrijft zichzelf
het wiekt zich een recordvlucht door de tijd
het baant zich wrikkend een weg door tegemoetkomend verkeer
het zucht hardop, het gilt, huilt en fluistert –

het spreekt hardop,
het luistert en het doet soms alsof
alles kapot is
alles stuk slaat
alles verkeerd is
alles mis…

[…]

Om 28 regels verderop uiteindelijk te concluderen: ‘het gedicht: jij bent het’.

In oktober 2008 verschenen de verzamelde gedichten van Simon Vinkenoog. Een gebeurtenis die de dichter volgens samensteller Joep Bremmers, de uitspraak ontlokte dat hij ‘nog lang niet uitverzameld’ was. Tot aan zijn dood, ruim een halfjaar later, zou Vinkenoog de daad bij het woord voegen en nog negentien nieuwe gedichten schrijven – waarmee de verzamelde gedichten dus niet langer compleet zijn. Bremmers heeft dat manco opgelost door aan deze bloemlezing de afdeling ‘Laatste gedichten 2008-2009’ toe te voegen. De poëzie uit de laatste maanden van zijn leven is niet alleen uit dwarsigheid geschreven, maar ook uit noodzaak. Er zitten een paar juweeltjes tussen, waarvan ik u zeker dit korte gedicht niet wil onthouden:

STEM-POST
(voicemail)

Ik ben even niet aanwezig
U kunt mij niet meer bereiken
Ik lig niet meer voor de hand
Niet langer dienstwillig
Vanzelfsprekend.

U hoort nu de stilte
die ons bindt
in het ongekende
dat onverwacht:

de oppermacht.

Het laatste woord is NU.

Waarmee hij, eerst oud en toen dood, nog altijd erg levend blijft – al is het maar via de voicemail. Want de gedichten van Vinkenoog zijn misschien niet altijd even subtiel, zij zijn zeker in staat om de kloof tussen vroeger en nu, oud en jong, Bredero, Kloos en het 21ste-eeuwse puberdom te overbruggen. En dat is al heel wat.

Jan de Jong

Simon Vinkenoog – Ja! Bloemlezing met de laatste 19 gedichten. Samenstelling en nawoord Joep Bremmers. Nijgh en Van Ditmar, Amsterdam. 158 blz. € 15,00.

De recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2010-8