Recensie: John Banville – April in Spanje
Een heerlijk lange, lange climax
John Banville is een groot schrijver met een indrukwekkend oeuvre. In 2005 ontving hij de Booker Prize voor De zee en hij wordt al jaren beschouwd al een mogelijke Nobelprijslaureaat. Behalve bijzondere literaire werken schreef hij ook een reeks misdaadverhalen onder het pseudoniem Benjamin Black. In een aantal daarvan figureren de notoir alcoholistische patholoog-anatoom Quirke en de politie-inspecteur St. John Strafford. De meest recente van die romans verschenen overigens weer onder Banvilles eigen naam: het spannende Sneeuw uit 2020 en nu dan ook April in Spanje, voor Querido vertaald door Arie Storm.
Het is overigens de vraag of je April in Spanje nog wel een thriller mag noemen. Natuurlijk, er komen misdaden in voor, die dankzij Quirke en St. John Strafford kundig worden opgelost en de roman bouwt de spanning ook tergend langzaam op naar een ijzersterke apotheose in de laatste twee hoofdstukken.
Maar toch.
Banville schrijft met zo veel oog voor detail en plaagt de lezer die hunkert naar een snel inzicht in misdaad en straf, met zo veel literair hoogstaand uitstel, dat een ander genre zich sterk naar de voorgrond dringt, dat van een psychologische roman waarin plaats, tijd, sfeer en structuur hun rol spelen in de tekening van de karakters – meer dan dat dat in ‘gewone’ thrillers gebeurt in ieder geval.
Het doet een beetje denken aan het spel dat Umberto Eco speelde in De naam van de roos. Dat boek moet voor geharnaste misdaadlezers vreselijk zijn geweest. De uitbundig opgevoerde colleges over geschiedenis, theologie en filosofie, alsmede de enorme hoeveelheid verwijzingen naar, ja waar eigenlijk niet naar, maakten het eerder een boek voor literaire fijnproevers. Je moest er wel héél veel voor doen om bij dat bijzondere misdaadverhaal te komen.
Zo erg is het bij Banville nou ook weer niet, maar hij toont zich wel een doortrapte teaser die de uiteindelijke beloning maar blijft uitstellen. Hij doet dat onder andere door de Ier Quirke en zijn Oostenrijkse vrouw over talige kwesties te laten kibbelen, compleet met pogingen elkaar te overtroeven met literaire citaten. Ook het feit dat politie-inspecteur Strafford pas na tweehonderd bladzijden ten tonele verschijnt, illustreert dat uitstel. Maar wat voor de een uitstel is, is voor de ander het hoogst genot. Zoals de reactie van Quirke en zijn door duistere oorlogservaringen getraumatiseerde vrouw Evelyn op een norse Spaanse ober:
‘Hoe zouden ze niet boos kunnen zijn?’ merkte Evelyn op. ‘De burgeroorlog was verschrikkelijk. Ik zag twee mannen die… wat is het woord? Gelyncht? Ja, gelyncht werden. Aan een lantaarnpaal.’
Hij staarde haar aan over de tafel, zijn mes en vork roerloos in de lucht.
‘Waar?’ vroeg hij. ‘Wanneer?’
Ze schudde haar hoofd. ‘O, hier,’ zei ze. ‘Vroeger.’ Ze keek naar beneden naar haar bord, met die milde, lege uitdrukking van haar die ze had wanneer ze meer had gezegd dan ze van plan was geweest en ze wilde dat het onderwerp verder niet besproken werd. Wat moet ze allemaal hebben gezien, dacht Quirke, in die oorlogsweken toen zij en haar oom hun gevaarlijke tocht langs deze kust maakten.
Gegeven alles wat er in haar leven was gebeurd, was het een wonder dat ze ’s nachts zo vredig sliep. Of in elk geval zo diep. Want hoe zou hij kunnen weten wat er in haar dromen gebeurde? Ze zou het hem nooit vertellen, dat wist hij wel. Maar de dromen van een geestesdokter, nou, die zouden ongetwijfeld de moeitewaard zijn. Of misschien ook niet. Misschien droomde ze dezelfde onzin als iedereen, behalve dat het voor haar en haar vereerde Doktor Freud iets anders betekende dan het leek. Had Freud niet gezegd dat geen enkele droom onschuldig is?
Niet alleen het onverwerkte verborgen verleden van Evelyn (die nota bene psychiater is), maar ook de twijfels van Quirke (die nog altijd worstelt met zijn alcoholisme), de geheimen van een Ierse minister en zijn familie en de (al dan niet berekenende) homoseksualiteit van een huurmoordenaar worden uitgediept in een roman die tussen de bedrijven door ook nog mondjesmaat informatie over het onderhavige mysterie biedt. Een roman die dankzij de uitgekiende spanningsopbouw en het onvermijdelijke, maar toch nog verrassende slot ook nog alles heeft van een goede thriller.
De vertaler heeft die werkwijze over het algemeen goed aangevoeld, al zijn er toch nogal wat onvolkomenheden in de Nederlandse tekst geslopen. Te veel om ze onbesproken te laten. Ik beperk me tot een drietal: De Engelse uitdrukking ‘Don’t ask me’ (tijdens een woordenwisseling), door Storm letterlijk vertaald met ‘Vraag het niet aan mij’ levert een wel erg onnederlands Nederlands op. ‘Geen idee’ zou beter geweest zijn, of, afhankelijk van de sfeer van het gesprek, zelfs ‘Weet ik veel’. Ook de woorden ‘Shall I play mother?’, als je aanbiedt thee in te schenken, krijgen een wel erg dolkomisch effect in de vertaling ‘Zal ik moedertje spelen?’ Zeker als ze van een ernstige, oudere hoofdinspecteur komen tegen een jonge bezoekster. Gewoon ‘Zal ik inschenken?’ had volstaan. Ook vraagt Evelyn zich niet af waarom een tafelgenote zich had uitgedost zoals Audrey Hepburn, maar als Audrey Hepburn. Zulke dingen storen, zeker naast net te veel kleinere verschrijvingen (‘een korst brood dat’). Een prachtige roman als April in Spanje had iets meer aandacht verdiend van vertaler en uitgever.
Jan de Jong
John Banville – April in Spanje. Vertaling Arie Storm. Querido, Amsterdam/Antwerpen. 360 blz. € 23,99.