Recensie: Renate Rubinstein – Alexander
Experimenteel proza
Van de week de nieuwe Renate Rubinstein gelezen: Alexander. Een roman is het niet, een novelle evenmin, maar het is ook niet, zoals gewoonlijk, een bundeling van de stukjes die zij onder het pseudoniem Tamar schrijft in Vrij Nederland. Blijkens de ondertitel gaat het om ‘Een impressie van de kroonprins bij zijn achttiende verjaardag’. Te oordelen naar het vele wit op de weinige pagina’s is het een experimenteel prozawerk, en die indruk wordt versterkt door de illustraties waar regels onder staan als: ‘In de Koninklijke Stallen’, ‘Haven Rotterdam, 1985’ en ‘Eend, door Alexander, omstreeks 1973’.
De schrijfster roept in haar jongste boek een wereld op van contrasten, en het knappe is dat ze zich tegelijkertijd overgeeft aan zelfonderzoek. Al in de zevende regel introduceert zij de ik-figuur die in de laatste zin, op pagina 88, opmerkt: ‘Voor de inhoud [van dit boek, fvd] ben ik verantwoordelijk en niet de toen nog 17-jarige naar wie dit boek genoemd is.’ Het kan bijna niet anders of de schrijfster bedoelt met ‘ik’ zichzelf, want wie zou dan verantwoordelijk moeten zijn voor haar werk?
Zulke dingen spreken haast vanzelf, maar juist door zo’n expliciete vermelding wordt de lezer nog eens met zijn neus op de werkelijkheid gedrukt: even dacht hij dat het boek ging over een echt bestaand iemand (wat pleit voor het talent van de schrijfster), maar nee, zegt ze, ik ben verantwoordelijk, niet de hoofdpersoon want die is immers maar door mij verzonnen. Daarmee heeft ze aangegeven wat in haar opvatting literatuur is: een illusionistische weergave van de werkelijkheid.
Met andere woorden: zij beschrijft een werkelijkheid die zou kunnen bestaan, maar niet bestaat want bedacht is. Al voordat de lezer het boek heeft dichtgeklapt is hij uit de droom geholpen. De schrijfster blaast haar eigen kaartenhuis omver. Naar wie het boek genoemd is, ïs de kroonprins uit de ondertitel. Hij is de zoon uit een huwelijk waartegen de ik-figuur in 1966 handtekeningen verzamelde, waarmee meteen iets wordt gezegd over de zinloosheid van alle dingen, want ondanks de handtekeningen kwam het huwelijk er kennelijk toch. Ik denk dat de schrijfster tevens iets heeft willen meedelen over het opportunisme in de mens. Je hebt principes, maar die zijn blijkbaar net zo lang als ze breed zijn. Eerst ben je tegen een huwelijk, maar als ze je later vragen om over de eerstgeborene ‘een soort geschreven portretje’ te maken, ga je ‘vereerd’ aan de slag.
In het echt komt zoiets waarschijnlijk nooit voor, maar een zekere overdrijving is in de literatuur nu eenmaal gepermitteerd, ja, zelfs noodzakelijk. Renate Rubinstein verbijzondert de werkelijkheid.
Vandaar dat haar boek ook gaat over een kroonprins die ooit koning wordt, en niet over haar neefje, dat bijvoorbeeld in een Amsterdams punkbandje de trommels slaat. Zo’n neefje hebben we allemaal wel, maar het contact met een kroonprins is niet voor iedereen weggelegd. En de ik-figuur gaat met de toekomstige vorst om alsof het haar neefje is.
De vorm waarin de schrijfster haar boek heeft gegoten, is die van het interview. Dat geeft haar de gelegenheid om opmerkingen te maken over de techniek van het interview, en terecht zegt zij dat het juist die techniek is die de spontaniteit, zowel bij de interviewer als bij de geïnterviewde, ondermijnt. Zij ziet zich geconfronteerd met een paradoxaal probleem: praat zij niet als interviewer, maar laten we zeggen als gewoon mens, dan hoort zij veel interessantere dingen dan wanneer zij de cassetterecorder bij de hand heeft — maar besluit zij van het gebruik daarvan af te zien, vergeet ze de helft en van de helft die zij onthoudt is de helft niet de moeite van het opschrijven waard. Op meestelijke wijze wordt dat gesymboliseerd door de geringe omvang van dit werk.
Frank van Dijl
Renate Rubinstein – Alexander. Staatsuitgeverij.
Deze recensie stond (als column) in Het Vrije Volk van 25 april 1985.
Renate Rubinstein (1929-1990)