Recensie: Willemijn Stokvis – De revolutie in praktijk. Mijn leven met Cobra
Tussen de Cobra-ego’s
In onze ogen van nu waren het heren, met stropdassen en soms een alpinopet. Toch bestond de Cobrabeweging uit revolutionairen in de kunst met een niet te onderschatten invloed. Wie kent hun namen niet: Appel, Constant, Corneille, Lucebert, Jorn, Dotremont. Willemijn Stokvis was er als student al vroeg bij om de beweging te bestuderen. Ze promoveerde er op en werd een ware autoriteit. Maar dat ging allerminst vanzelf, zo leert De revolutie in praktijk, waarin ze haar zo met Cobra vervlochten leven en loopbaan van binnenuit beschrijft. Het was een ruwe mannenwereld en Stokvis was een van de weinige vrouwen. Dat schuurde voortdurend.
Willemijn Stokvis heeft enorm veel gepubliceerd over naoorlogse kunst, vooral over Cobra, maar daar bleef het niet bij. Ze stelde ook tentoonstellingen samen, gaf adviezen en onderzocht of er mogelijk kunstenaars ongezien waren gebleven, die meer aandacht verdienden. Met durf en doorzettingsvermogen verwierf zij zich gaandeweg een nu onbetwistbare plek in de internationale kunstwetenschap.
Anders dan in haar befaamd geworden en vanaf 1974 in meerdere drukken bij De Bezige Bij uitgekomen proefschrift over ‘geschiedenis, voorspel en betekenis’ van de Cobrabeweging, gaat dit heel toegankelijk geschreven nieuwe boek over wat er allemaal heeft plaatsgegrepen voordat personen en gebeurtenissen een plek in de kunsthistorie kregen. Het zijn daarmee ook persoonlijke memoires geworden, want Stokvis’ leven en werk zijn, zoals gezegd, nauw verweven met deze beweging. Jammer genoeg staan er geen foto’s in.
Toen zij in de vroege jaren zestig in Utrecht kunstgeschiedenis ging studeren, was het nog volstrekt onbestaanbaar je te verdiepen in kunst van de twintigste eeuw. Toch was dat wat ze wenste:
De angst voor het moderne heerste algemeen in de wereld van de kunstkenners en -minnaars. Ook een regelrechte confrontatie met een werkelijke kunstenaar, een levend exemplaar, deed de kunsthistoricus zich ongemakkelijk voelen.
Aangezien Stokvis een flinke culturele bagage van huis uit had meegekregen en bovendien een relatie kreeg met een heuse kunstenaar, voelde zij zich niet geremd om door te zetten. Vanuit Amsterdam, waar Willem Sandberg nieuwe wegen durfde in te slaan bij het Stedelijk Museum en de geest van de sixties steeds meer vaardig werd, kondigde de nieuwe tijd zich aan.
Ook de Cobraleden behoorden onmiskenbaar tot de mensen die wilden voorkomen dat de oude mores van voor de oorlog terug zouden keren. Stokvis doet haar persoonlijke verhaal, onder meer over reizen naar Denemarken, waar volgens haar de eerste stappen richting Cobra werden gezet, België en natuurlijk Parijs. Ook gaat ze in op haar aanvankelijk moeizame contacten met de zelfbenoemde zieners onder de kunstenaars en wat het betekende een (jonge) vrouw te zijn in die tijd, toen vrouwen vooral als leuk speelgoed werden beschouwd.
Er waren wel vrouwen onder de kunstenaars, zoals Else Alfelt, de echtgenote van Carl-Henning Pedersen, maar de mannelijke ego’s hadden het daar maar moeilijk mee. Ronkende manifesten schrijven onderstreepte de mannelijke suprematie. Stokvis ontdekte bij een Deens verzamelaarsechtpaar echter beeldhouwwerk van de Deense Sonja Ferlov, dat ze omschrijft als misschien wel het centrale werk in de ontwikkeling van de Deense abstracte beeldhouwkunst. De mannen hoorde je er niet over, druk als ze het hadden met het bouwen aan hun eigen naam en faam.
Een belangrijk deel van De revolutie in praktijk gebruikt Stokvis om die feministische kanttekeningen te plaatsen. Natuurlijk was er ook rivaliteit tussen de mannelijke kunstenaars onderling, maar hier speelde meer. Ook Stokvis’ toenmalige man, de kunstenaar, die in de latere Provotijd helemaal ontremd raakte en met wie niet langer viel samen te leven, leek niet beter te weten dan dat vrouwen een dienende functie hadden.
Deze andere kijk op de grote jongens van Cobra, over wie iedereen het destijds had, is daarmee een belangrijke toevoeging aan het verhaal waarin het tot nu toe vrijwel uitsluitend ging over hun durf en experimenten, maar niet over wat nooit genoemde anderen daarvoor moesten inleveren. Hoe Stokvis zelf zich als vrouw een weg moest banen door een jungle aan mannelijk dedain en zelfgenoegzaamheid past daar naadloos bij.
Of het nou ging om auteurs van concurrerende boeken over Cobra, tentoonstellingscuratoren of haar familie en die van haar toenmalige man, ze vonden haar plannen en ambities altijd snel belachelijk en pretentieus. In het midden van het boek lijkt Stokvis’ oprechte weerzin tegen deze rigide opvattingen zelfs even de overhand te krijgen. Al snel wordt echter duidelijk dat ze de, in de loop van de jaren al een heel eind opgeschoven, maatschappelijke ideeën vooral gebruikte om de periode van begin jaren zestig te schetsen. Je kunt er nu om lachen hoe bizar de verhoudingen destijds waren:
Mijn schoonvader bleek niet eens in staat even een kopje thee voor mij in te schenken, toen ik op bezoek kwam op het moment dat zijn vrouw een lang telefoongesprek voerde. Hij zat hulpeloos te gebaren in haar richting om te beduiden dat ze heus snel zou komen. (…) Een kopje thee kon hij natuurlijk best inschenken, maar dat hoorde nu eenmaal niet bij zijn mannelijke waardigheid, daarom kon hij het niet. (…) Er was een soort onzichtbaar scherm tussen het mannelijke en het vrouwelijke.
Dat gezegd hebbende, ontvouwt zich dan ook gemakkelijker het inzicht hoe de mannen van Cobra opereerden. De veranderende tijden kregen echter ook later vaak niet gedaan dat er serieus gereageerd werd op Stokvis’ initiatieven. Toen zij de goeddeels vergeten kunstenares Lotti van der Gaag de erkenning wilde geven die haar toekwam, begonnen de mannelijke Cobraleden en een belangrijke, op hun werk gespecialiseerde verzamelaar onmiddellijk te steigeren. Het is aan Stokvis’ doorzettingsvermogen te danken geweest dat Van der Gaag, die in extreem armoedige omstandigheden in Parijs leefde, ten langen leste werd bijgeschreven als een van de grote vernieuwers van die tijd.
André Keikes
Willemijn Stokvis – De revolutie in praktijk. Mijn leven met Cobra. De Weideblik, Varik. 256 blz. € 25.