Interview: Jeroen Brouwers bevestigde in 1977 dat híj het was die de ufo-boeken van Julien Weverbergh schreef
In een van de eerste weken van 1977 bezocht ik in zijn toenmalige woning in Exel de schrijver Jeroen Brouwers om hem te interviewen voor het in Rotterdam verschijnende dagblad Het Vrije Volk. Het werd een verhaal dat niet zozeer over schrijven ging – Brouwers’ grote roman Zonsopgangen boven zee zou pas later dat jaar verschijnen – maar vooral over uitgeverij Manteau waar Brouwers jarenlang als directie-secretaris werkte en over Julien Weverberg. Deze was pamflettist, volgde Angèle Manteau op als directeur bij de uitgeverij en schrijver van boeken over ufo’s – unidentified flying objects, ook bekend als vliegende schotels.
In dit verhaal bevestigde Jeroen Brouwers dat hij het was die de bij Kluwer verschenen boeken over ufo’s schreef. In geen enkel overzicht van zijn oeuvre heb ik die teruggezien.
Brouwers gaf de Vlaamse literatuur een kaakstoot
Van Jeroen Brouwers denken velen dat hij een Vlaams auteur is. Begrijpelijk, want deze geboren en getogen bovenmoerdijker woonde twaalf jaar lang in Brussel, werkte als directiesecretaris bij uitgeverij Manteau en publiceerde bij dit Belgische bedrijf ook zijn eerste boeken. Na steeds heftiger ruzies met directeur Julien Weverbergh stapte hij op.
Het eerste wat hij, terug op Nederlandse bodem, deed, was een lang stuk schrijven voor Maatstaf. Hij ging in dat stuk, ‘J. Weverbergh en ergher’, met een zelden voorkomende felheid de Vlaamse literatuur te lijf.
EXEL – Daar zit hij, de man die de Vlaamse literatuur een kaakstoot gaf, Jeroen Brouwers, 36. In een ongewoon scherp stuk in het decembernummer van het literaire maandblad Maatstaf deed hij een felle aanval op de Vlaamse letterkunde in het algemeen en de Vlaamse schrijver-uitgever Julien Weverbergh in het bijzonder. Over Weverbergh komen we straks vanzelf te praten.
Brouwers schrijft dat er ‘in de hedendaagse Vlaamse letteren pakweg, gul gesproken, en dan nog: misschien, twee auteurs (zijn) die in staat zijn vandaag de dag een bladzijtje proza te schrijven zonder dat dit uit de bladspiegel barst vanwege velerhande fouten tegen het Nederlands, misschien zijn dat Ruyslinck en De Wispelaere.’
En: ‘Bij de uitgeverij Manteau placht hij het proza van alle Vlaamse auteurs. die er publiceren door een Nederlandse, dat is: een van boven de Moerdijk afkomstige redacteur op feilen tegen het Nederlands van welke aard dan ook te worden uitgevlooid en, soms gedeeltelijk, maar vaker geheel, te worden herschreven.’
Lange tijd is dat het werk geweest van Brouwers, die vanaf 1964 als directiesecretaris in dienst was van het Brusselse uitgeversbedrijf. Hij kreeg er te maken met ‘het barbarentaaltje van Marnix Gijsen, het kokhalzerig gestuntel van Karel Jonckheere, het dorpscafégebabbel van Louis Paul Boon, het gefrunnik van Hugo Raes, het gestamel van Jos Vandeloo, het met niets, tenzij met uitgeflakkerd brandhout te vergelijken of te omschrijven taaigemors van J. Weverbergh.’
In zijn boerderij in Exel, in de Gelderse Achterhoek, waar hij zich na zijn vertrek uit België heeft teruggetrokken, vertelt hij: ‘Dat herschrijven was niet een zaak van culturele bemoeizucht van de Hollanders, het gebeurde op verzoek van de auteurs zelf. Zij vreesden dat hun boeken niet verkocht zouden worden in Nederland, omdat de Hollanders hun kokkeltaaltje niet konden lezen. Ik zeg niet dat er geen Vlaming is die kan schrijven, ik zeg alleen dat hun Nederlands niet vlekkeloos is.’
Om de wrok die Jeroen Brouwers jegens uitgeverij Manteau koestert te kunnen begrijpen, is het nodig om de geschiedenis van dat bedrijf in kort bestek uit de doeken te doen. Manteau, opgericht in 1938 door Angèle Manteau, voerde een fonds dat, in de woorden van Brouwers, ‘de crème van de Vlaamse letterkunde’ vertegenwoordigde: Teirlinck, Elsschot, Raes, Boon, Gijsen. Toen de fuseringsrage in het uitgeversbedrijf op gang kwam, werd Manteau overgenomen door het Nederlandse Edicom-concern. Brouwers: ‘De productie en de administratie gebeurde vanaf dat moment centraal in Den Haag. Al het leuke werk waarom een uitgever uitgever wordt, werd mevrouw Manteau afgenomen. Ze deed toen nogal gedurfde dingen, dichtbundels van debutanten, essays, toneelstukken, maar Edicom zei: „Die boekjes van jou kunnen we niet verkopen” en alle grappige dingen in het fonds werden afgestoten.’
Angèle Manteau stapte daarop uit haar eigen bedrijf – ze is thans werkzaam bij Elsevier Nederland – nadat ze het kaderpersoneel had ontslagen. Uitgeverij Manteau bleef stuurloos achter.
Brouwers: ‘Toen kwam Weverbergh op de proppen. Hij had al wat werkjes opgeknapt om het fonds te vernieuwen. Hij had voor de door hem geredigeerde Vijfde-Meridiaan-reeks jong volk binnengehaald. Edicom benoemde hem tot directeur, aldus redenerend: een Vlaams bedrijf moet een Vlaamse directeur hebben, ander was ik het wel geworden. Manteau bestaat nog steeds, een producent van boeken, zou je kunnen zeggen.’
In Maatstaf geeft Brouwers weer hoe Weverbergh, voordat hij bij Manteau terechtkwam, in zijn tijdschrift Bok alles wat maar met de Vlaamse letterkunde te maken had, de grond intrapte. Hij zegt: ‘Weverbergh was echt iemand die met kanonnen op de Vlaamse auteurs schoot, er bleef geen spaan van heel, van niemand. Hij zei tegen mij: ‘We gaan iets heel anders doen. We gaan alleen goede dingen maken, we trekken ons niets meer aan van die oude troep. Ik geef liever een jaar niets uit dan rotzooi. Er is niets van gekomen. Hij ging juist die mensen uitgeven die hij eerder in Bok met de grond gelijk had gemaakt. Daar kregen we ruzie over.’
Brouwers vervolgt, intussen een Saint-Michel opstekend: ‘Ik ben een consequent persoon, dus ik vroeg aan Weverbergh: ‘Waar blijft de door jou beloofde vernieuwing?” Hij zei: „Maar we moeten toch leven…?” Daar heeft hij gelijk in, dat zeg ik nog steeds. Het fonds bleef hetzelfde, dat vond ik meer en meer stijlloos worden en dat leidde tenslotte tot deze Maatstaf-geschiedenis. Het uitgavebeleid werd slonziger en slonziger met elke aanbieding. Weverbergh gaf veel boeken uit van vriendjes, wier werk nog minder was dan dat van de schrijvers tegen wie hij in Bok zo tekeer gegaan was.
Behalve de uitgever Weverbergh heeft Jeroen Brouwers de schrijver en de ufoloog Weverbergh aangepakt. Met betrekking tot Weverbergh slaat Brouwers in Maatstaf de lezer om de oren met woorden als een raté, een vuile dief, een rat, een collagemaker. ‘Zijn gehele scheppende oeuvre is een plakoeuvre en als plakoeuvre weer een on-oeuvre.’ En: ‘Geen vijf regels, geen drie regels, geen tien woorden achter elkaar kan J. Weverbergh schrijven zonder dat de lezer ervan zijn kop stoot tegen de pijnlijkste inbreuken tegen ’t Nederlands.’
Als klap op de vuurpijl onthult de verontwaardigde Brouwers dat de bekende ufo-boeken Ufo’s in oost en west niet door Weverbergh, maar door… Brouwers zijn geschreven. ‘Zijn belangstelling; voor het ufo-wezen heeft hij meegenomen uit Roemenië. Door de Roemeense journalist Ion Hobana kwam hij in contact met het verschijnsel, waarin hij aanvankelijk niet geloofde. Hobana wist hem te overtuigen en vertelde hem dat ufo’s doodgezwegen worden.
Weverbergh zou een nieuwe visie geven op het verschijnsel ufo. Hij heeft voor die boeken, die bij Kluwer in Deventer verschenen, nauwelijks een letter geschreven. Hij droeg het materiaal aan, het werd door Weverbergh op mijn bureau gekwakt en daar heb ik toen die boeken van geschreven, van A tot Z. Waarom mijn naam dan niet op het titelblad staat? Weverbergh vond dat die nieuwe visie van hem was en niet van mij.’
Brouwers kreeg voor zijn werkzaamheden aan de ufo-boeken twintig percent van de opbrengst, maar vorig jaar bleef de uitbetaling uit. Desgevraagd deelde Julien. Weverbergh mee dat hij de vijfhonderd voor Brouwers bestemde guldens had opgemaakt in Engeland.
In het Gentse dagblad Vooruit heeft Weverbergh gereageerd op de aantijgingen van zijn voormalige medewerker. Hij zegt hem ontslagen te hebben wegens ‘zijn incompetentie, zijn verregaande dronkenschap en zijn herhaalde onwettige afwezigheid.’
‘Ik dronken op de zaak? Dat is niet waar,’ zegt Brouwers. ‘Bovendien, daar ging mijn stuk niet over, moet ik dan zeggen dat Weverbergh een vrouwenloper is? Dat is een betichting op huisknechtenniveau, ik verweer me daar niet tegen.’
Weverbergh gelooft dat de ondergrond van de zaak de minachting in Nederland tegenover de Vlaamse literatuur is. Hij zegt: ‘De redactie van Maatstaf heeft haar knechtje gevonden om de Vlaamse literatuur en haar amateurs te bekladden. In die redactie zetelen Th. Sontrop, directeur, en Martin Ros, lector bij De Arbeiderspers. Nu is uitgeverij Manteau in Nederland de enige grote concurrent op de boekenmarkt. Je begrijpt. Wat Brouwers betreft, hij heeft toch twaalf jaar lang brood gegeten van Manteau.’
Jeroen Brouwers, laconiek: ‘Iemand die is aangeschoten door een kanonskogel, schiet terug met een katapult.’
Frank van Dijl
Jeroen Brouwers (30 april 1940-11 mei 2022)
Lees hier het interview uit Het Vrije Volk van 29 januari 1977 in de oorspronkelijke opmaak.