Recensie: Els Beerten – De rest van ons leven
Zonder plan lopen mensen verloren
De Vlaamse auteur Els Beerten behoeft nog nauwelijks introductie: dankzij knappe adolescentenromans als Lopen voor je leven (2003), Eén mens is genoeg (2014) en haar – voorlopige – magnus opus Allemaal willen we de hemel (2008) wordt ze in één adem genoemd met literaire grootheden als Bart Moeyaert, Anne Provoost, Peter van Gestel en Edward van de Vendel.
In strak gecomponeerde zinnen, waarin zelden een woord teveel staat, vertelt Beerten in De rest van ons leven het levensverhaal van Fredo Santoro. Hij is nauwelijks enkele maanden oud als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, en dat heeft verregaande consequenties, ook in een Italiaans dorpje. Met de oorlog komt immers de armoede, en later de Spaanse Griep, waaraan Fredo zijn moeder verliest. Met vader Pietro waagt hij de oversteek naar Liverpool, alwaar Pietro enthousiast verkoper van ‘gelato’ wordt. Beerten schetst een liefdevol portret van de ongedwongen vader-zoonrelatie. Hier is opnieuw een bevlogen auteur aan het woord; de schijnbaar eenvoudige oppervlakte herbergt een wereld aan emoties en intense gewaarwordingen. Parallellen met de huidige vluchtelingencrisis zijn nooit veraf, al vermijdt Beerten zorgvuldig de val van een (te) geconstrueerde actualisering. Fredo en vader zijn immers geen vluchtelingen in letterlijke zin van het woord, maar ondervinden wel (onderhuids) racisme en onbegrip.
De korte blokjes tekst, soms nauwelijks enkele alinea’s, zijn geconcipieerd als fragmenten uit een mensenleven. Of hoe vorm en inhoud naadloos samenvallen. Het verleent de roman een stuwende kracht en nodigt tot verder lezen uit. Originele beelden worden volledig door het verhaal gedragen:
Mannen als Roberto kennen de grond onder hun voeten, ze hebben hem daar eigenhandig gelegd.
Een mens verandert doorheen de jaren, ik weet het wel. Maar een mens wordt geen ànder, Fredo.
De jonge Fredo treedt in de voetsporen van zijn vader: hij wordt kapper in de hechte Italiaanse gemeenschap. Maar dan strooit een nieuwe wereldoorlog roet in het eten. Als Mussolini zich in juni 1940 achter Hitler schaart en alle Italianen in Engeland verdacht worden, ontstaan ook barstjes in de hechte vader-zoonrelatie. Beerten gaat fundamenteel ethische kwesties niet uit de weg, maar (ver)oordeelt niet. Steeds neemt ze haar (jonge) lezers serieus en biedt zo kansen om heikele kwesties zelf te overdenken:
‘Het is mijn plicht,’ zeg ik tegen mijn vader.
‘Wij zorgen voor de mensen die achterblijven,’ zegt hij. ‘Dat is onze plicht. De mijne én de jouwe. Hiervoor hebben we ooit gekozen.’
‘Ik kom weer terug,’ zeg ik. ‘En dan doe ik weer gewoon verder.’
‘Een oorlog verandert mensen, Fredino. Of stopt ze in graven, dat is ook een mogelijkheid.’
Fredo kan ternauwernood vluchten; zijn vader daarentegen wacht een geheel ander lot. Twijfels en schuldgevoel knagen aan Fredo en dat levert indringende passages op. Haarscherp toont Beerten hoe een oorlog enkel verliezers kent; tegelijkertijd focust ze ook op de enorme veerkracht van de achterblijvers die telkens weer bereid zijn om herop te bouwen. Ze spaart haar personages niet, plaatst hen in onvoorziene omstandigheden. Kortom, laat hen het volle leven ondergaan. Met veel inlevingsvermogen en compassie ontstaat zo een rijkgeschakeerd portret van een mensenleven.
Fredo komt op het platteland terecht: op de boerderij én in het bed van de flamboyante Penny, terwijl buiten de oorlog verder woedt. Dit zijn niet de beste bladzijden uit de roman; het wat gezapige vertelritme en de vele herhalingen weerspiegelen hoe het leven tijdelijk ‘on hold’ gezet wordt, maar dat blijkt toch te weinig om te blijven boeien. Pas met de intrede van de Italiaanse krijgsgevangene Luigi krijgt het verhaal opnieuw vaart. Wanneer de oorlog ten einde is, vergezelt Fredo hem richting Italië, waar zijn vrouw Gloria, zijn zoontje Vito en tante Charlotte een huishouden vol ‘droefenis’ leiden. De levensverhalen van de familieleden zijn met tegenslag én wijsheden gekruid en dragen tot de inherente rijkdom van de roman bij. De subtiele toonzetting wordt opnieuw aangewend in het schrijven over een verkrachtingszaak; veel blijft tussen de regels verborgen, zoveel dat zelfs Fredo, die het verhaal in de kapperszaak te horen krijgt, de ware impact niet meteen vat.
Met het beoogde vertrek van Luigi en Gloria naar België, naar de steenkoolmijnen, eindigt het eerste deel. In het tweede deel verschuift het vertelperspectief van Fredo naar Vito, het zoontje van Luigi en Gloria. Dat is niet enkel merkbaar aan het lettertype; ook taal en stijl zijn aangepast aan de jonge verteller. Hier is een kind aan het woord dat de wereld volop ontdekt, een ander lexicon beheerst en een meer zintuiglijke manier van vertellen bezigt, wat tekenend wordt weerspiegeld in de staccatostijl:
Mijn lievelingsdier is een leeuw. Gianni vindt dat belachelijk. Die zul je nooit kunnen vangen, zegt hij. En dán, zeg ik. Ik weet niet hoe vlinders ruiken. Maar op dit moment denk ik: zo.
Aanvankelijk speelt Vito vooral het verongelijkte kind, dat lijdt onder de afstandelijke houding van beide ouders. Enerzijds is hij niet op de hoogte van de Gloria’s traumatische ervaring, anderzijds kan hij onmogelijk de reacties van zijn uit de oorlog teruggekeerde vader peilen. Na hun vertrek blijft hij bij tante (‘Zia’) Charlotta en Fredo. De vele korte scènes, weliswaar aan Vito als verteller aangepast, blijven echter los zand. Beerten krijgt de juiste toon niet te pakken om Vito’s gevoelens – heimwee, angst, verlatenheid – te vatten. Van de grote wereld uit Fredo’s verhaal naar de kleine wereld van Vito; het is even aanpassen. Vito’s groeipijnen worden minutieus verbeeld waardoor het verhaal te weinig uitdaging biedt om echt te blijven boeien:
Ik kan alles worden wat ik wil. Daarom zijn mijn ouders nu in België. Daarom en alleen daarom. Dat heeft Zia gezegd. En dat ik dankbaar moet zijn.
Maar ik wil niet alles worden.
Wat dan wel? Ik weet het niet.
Inhoudelijk overtuigen enkele fragmenten wel: de ongewone familiale situatie, de strubbelingen op school, de ruzies met boezemvriend Gianni; ze maken onmiskenbaar deel uit van Vito’s coming of age. Zo ontstaat bijwijlen een klein, ingetogen verhaal over gemis, groeipijnen, dorpsroddels en zelfs eerwraak. Het zijn alleszins voldoende ingrediënten voor een op zijn minst onderhoudend verhaal, maar omwille van het trage verteltempo komt dat nergens echt tot leven. Zelfs wanneer het verhaal afwisselend door Vito en Fredo verteld wordt, krijgt Beerten in dit tweede deel niet meer die beheerste stijl te pakken. Het einde biedt ruimschoots nieuwe perspectieven op een ander leven, opnieuw in België. Dat resulteert in een gevoelige scène die andermaal de kracht van een mens belicht en de onstuitbare wil om op te bouwen, zelfs zonder enige zekerheid.
In interviews met enkele Vlaamse kranten vertelt Beerten hoe zich voor haar nieuwe roman liet inspireren door het ‘oorlogs- en migratieverhaal’ van de grootvader van haar schoonzoon. Fredo’s levendig vertelde levensgeschiedenis blijkt duidelijk op die biografische leest geschoeid. Waarom Fredo’s sterke veerkracht per se een pendant moest vinden in het verhaal van de tienjarige Vito is me niet geheel duidelijk. Noch inhoudelijk, noch stilistisch biedt die link over de generaties heen een echte meerwaarde voor de roman. Integendeel zelfs. Zo is De rest van ons leven slechts ten dele geslaagd en dat is – gezien het sterke potentieel van dit boek – vooral jammer.
Jürgen Peeters
Els Beerten – De rest van ons leven. Querido, Amsterdam/Antwerpen, 302 blz. € 18.99