Lege of volle kamer

De dichtbundel Tussentaal van Esohe Weyden komt met grote verwachtingen. De bundel is genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Weyden staat geportretteerd op de voorkant van haar bundel, en op de achterkant, en op de voorkant van de Poëziekrant waarin ze uitgebreid geïnterviewd wordt. Dus hoewel dit een debuutbundel is, lijkt Weyden al een grote naam. Ze is ook bekend als spokenworddichter en schreef al diverse gedichten in opdracht. Aan de hand van twee representatieve gedichten zal er wat over de bundel gezegd worden.

ongeremd

we liggen naast elkaar in de hoekvormige sofa
ik kan de juiste houding niet vinden
jouw arm duwt in mijn rug
mijn nek zoekt voorzichtig de verdwaalde kussens op
je borst gaat langzaam op en neer
en die herhaalde beweging wiegt me in een trance
alsof ik hallucineer

schemerachtige gezichten vloeien in elkaar over
ondergaan metamorfoses tot ze onherkenbaar worden
zoals de kleurrijke bliksemschichten op mijn computer
die de muziek uit mijn kindertijd probeerden te visualiseren
je gaat helemaal op in de serie die speelt
ik probeer mijn aandacht te kanaliseren
maar faal daarin, opnieuw

we liggen naast elkaar in de moderne kamer
die volgens de hedendaagse normen kaalte moet uitstralen
minimalisme, zachte kleuren – liefst crème, geen helderwit
al de warmte afgeweerd
waardoor ik met een leegte in mij achterblijf

waar zijn de nutteloze spullen
de geëscaleerde verzameling van vroeger
die op een ochtend niet meer verder groeide
omdat een nacht jou plots zo veranderde
de tekeningen door kinderhanden
die me meenemen naar jouw realiteit
zodat ik kan begrijpen waarom jij nu bent wie je bent

we liggen naast elkaar in de wijk die niet de jouwe is
je ging van platteland en buren die wijkagenten zijn
naar de stad van bekende anonimiteit
van komen en gaan, soms wat langer blijven dan gepland
je koos ervoor te wandelen door de straten
waar ik mijn eerste stappen heb gezet

Dit gedicht leest als een liefdevolle schets van twee mensen die bij elkaar zijn en een ik die een jij wil begrijpen, misschien door een trauma uit het verleden van de jij te kennen. Het valt op dat er geen hoofdletters en nauwelijks leestekens in de tekst staan en ook dat de regelafbrekingen op natuurlijk rustmomenten komen, zodat er van enjambement geen sprake is. Misschien zou dit gedicht ook als proza gelezen kunnen worden als de tekst door zou lopen, met wél hoofdletters en interpunctie.

Dan wat preciezer. Het woord ‘in’ in de eerste regel is verwarrend. Is dit een sofa waarin je spullen op kan bergen en liggen de ik en de jij echt in de sofa? Wordt hier ‘op’ bedoeld? Verder wordt in de eerste strofe een paar keer ongeveer hetzelfde beweerd: ‘mijn nek zoekt voorzichtig de verdwaalde kussens op’ suggereert al dat de ik niet een goede houding kan vinden; een borst gaat op en neer, en dat wordt nog letterlijk een ‘herhaalde beweging’ genoemd, terwijl een lezer er al een herhaalde beweging in zag; een trance veronderstelt een soort hallucinatie, maar ook dat wordt nog letterlijk uitgelegd.

In de tweede strofe is ‘ondergaan metamorfoses’ een herhaling van informatie uit de eerste regel. Het beeld van de bliksemschichten is verwarrend, want het is een beeld voor licht op een computer, wat weer een beeld is voor iets anders. Het is niet een beeld voor de gezichten, vermoed ik, want die zijn in het schemer. Wat de grond van vergelijking misschien is: de gezichten die in elkaar opgaan is een beeld voor liefde, of zo, zoals de bliksemschichten een beeld zijn voor de muziek, maar dan is het beeld onnodig verwarrend. Daarna lijken de ik en de jij naar een serie te kijken, wat lastig lijkt als de gezichten net in elkaar op zijn gegaan. Welwillend is hier te lezen: we kijken een serie, maar liever zou ik je zoenen, zoiets.

Vervolgens zijn de ik en de jij in een moderne kamer. Het is niet helemaal duidelijk of dat de kamer is waar de sofa staat, maar dat lijkt wel het geval te zijn. Hier lijken sommige woordgroepen weer erg op elkaar: ‘modern’ op ‘hedendaagse normen’, ‘kaalte’ op ‘minimalisme’, ‘zachte kleuren’ op ‘geen helderwit’. Het effect op een lezer kan zijn, dat die denkt: ja, dat las ik net ook al, dat weet ik al, ik word niet serieus genomen. De laatste zin van de strofe is wat mysterieus, er is iets aan de ‘kaalte’ dat bewerkstelligt dat de ik een ‘leegte’ in zichzelf ervaart. Er is iets bij voor te stellen, maar wat precies dit causale verband is, is onduidelijk. Zeker na de eerdere uitgebreide uitleg is dat wat vreemd. Misschien is het te particulier.

Dan verzucht de ik in die ‘kaalte’ om ‘nutteloze spullen’, (die misschien ook de leegte in de ik zou kunnen vullen, wie weet), en blijkbaar waren die er eerder, want er was een ‘geëscaleerde verzameling van vroeger’. Nu is mijn insteek om bij poëzieanalyse eerst te proberen de tekst letterlijk te begrijpen. Dus dan denk ik dat de jij eerder heel veel nutteloze spullen had verzameld, maar nu de deur uit heeft gedaan en de jij en de ik nu in een kale kamer zitten, met daarin tenminste een sofa en televisie. Op een ochtend groeide die verzameling niet meer verder. De jij besluit op een ochtend: nee, ik ga dit weekend niet naar een rommelmarkt. Uiteraard is ‘nutteloze spullen’ ook te figuurlijk te lezen, bijvoorbeeld als onverwerkte en schadelijke emoties, die de jij uit de weg heeft geruimd. Dat zou voor de jij dan positief zijn, maar de ik begrijpt de afwezigheid als negatief, dus de figuurlijke lezing ligt niet voor de hand. Niet verder groeien is nog niet hetzelfde als het verdwijnen van de nutteloze spullen, dus waarom en hoe dat gebeurde staat nog open. De reden waarom er niet meer nutteloze spullen zijn gekomen is ‘omdat een nacht jou plots zo veranderde’, en deze zin leest een beetje als een cliffhanger: wat is er dan gebeurd met de jij? De laatste drie regels van strofe vier suggereren een traumatische ervaring die te maken heeft met ‘tekeningen door kinderhanden’, die een verklaring geven voor ‘waarom jij nu bent wie je bent’. Een eerste uitleg is dat in de jeugd van de jij iets traumatisch is gebeurd, maar hoe dat past met het stoppen van de verzamelwoede, weet ik niet. Misschien heeft de jij de ik over het trauma verteld tijdens de nacht, het op die manier verwerkt en kon de jij nu zijn nutteloze spullen opruimen. Weer een andere lezing is dat de kinderhanden van een kind van de jij zijn, dat het kind bijvoorbeeld in een nacht overleed, en dat de jij de dag erop van alles de deur uit deed.

Het slot vertelt nog over de jij die van het platteland naar de stad kwam. De beelden zijn hier wat cliché en ook in deze strofe wordt veel uitgelegd. De laatste twee regels doen vermoeden dat het hele gedicht voor iemand geschreven is die de dichter in het echte leven kent, en daarmee verliest het wat aan toegankelijkheid voor een lezer. Dat gevoel wordt versterkt doordat het lidwoord ‘de’ steeds wordt gebruikt. Er wordt dan verwezen naar iets dat al bekend wordt verondersteld (sofa, kamer, straten) die de lezer helemaal niet kent, en de je waarschijnlijk wel, waardoor het eerder een gedicht lijkt dat aan een je is geschreven, dan voor een lezer.

In een podcast van het Poëziecentrum vertelde Stefan Hertmans – ik parafraseer – dat een gedicht over een jij het interessants is als de jij gelezen kan worden als een geliefde, de lezer en de poëzie. Hoewel ik dit gedicht eerst las als een beetje te particuliere liefdesverklaring, is het misschien ook te lezen als een poëticaal gedicht (én een spokenwordticaal gedicht). Dat zou dan als volgt te lezen zijn: de ik is een spokenworddichter en ligt in de sofa met de poëzie. De arm van de poëzie wil de ik een duwtje vooruit geven: ga maar poëzie schrijven. De ik zoekt het comfort op, maar raakt ook gebiologeerd door ‘die herhaalde beweging’ van de poëzie. Er volgt een soort samensmelting van de spokenworddichter en de poëzie. De moderne kamer is misschien te lezen als de poëzie, want een ‘kaalte’, ‘minimalisme’ vergeleken met spokenword. Hier is het wel weer verwarrend, omdat je zou denken dat spoken word een modernere vorm is, maar misschien wordt hier dan impliciet beweerd dat het doorvertellen van verhalen op rijm eerder gebeurde dan het op schrift stellen van verhalen. In deze interpretatie zou er bij spoken word dan meer herhaling van ongeveer dezelfde betekenis in andere woorden zitten, om de luisteraar mee te kunnen nemen. Poëzie is dan kaler, want een lezer kan de tekst teruglezen; een luisteraar kan (bij een live optreden) de woorden niet terug luisteren. Misschien is dat een verschil tussen spoken word en poëzie, maar ik weet te weinig van spoken word om hier een uitspraak over te durven doen. De ik verlangt weer terug naar spoken word, met publiek (misschien nutteloze spullen), om daarmee de leegte van een dichter alleen in een schrijfkamer te vullen. Door gedichten van kinderen begrijpt de ik het wezen, de realiteit van poëzie. Waar de ik opgroeide, de eerste stappen zette, bijvoorbeeld bij spokenwordoptredens, daar komt de poëzie nu om de hoek kijken. Het is maar een wilde interpretatie om er wat van te maken.

Vaak is het eerste gedicht van een bundel een poëticaal gedicht, of wordt daarin aangekondigd wat er nog meer komt in de bundel. Dit is het eerste gedicht:

tussentaal

ik draag mijn hart hoog
en laat het smelten op mijn lippen
smaak bijtende klanken
wanneer ik kauw op mijn compagnon
de tussentaal

in mij wordt steen na woord en woord na steen
gesjouwd en geploeterd
gevloekt en geroepen
gebouwd aan de lopende band
die levenslang de mensheid ingaat

hoewel mijn laatste ademhaling niet ver meer reikt
slechts tientallen decennia van mijn duimen gespreid
weet ik dat zijn in elk van ons genesteld
met dunne draden onze dromen aan elkaar rijgt

zij maakt van niets iets
want zij geeft door zinnen aan zinloosheid betekenis
blaast beweging waar het statisch is
en warmte rond ijzigheid

ik ben de dichter die dichter naar haar toe kruipt
bij elke rijmverdoezeling
in de schaduw van mijn schedel
schuilen mijn herinneringen nabij
turen met gespleten ogen
naar het gekomen, komt, en komende
want alles is een muze van de schrijfsels
en wordt ononderbroken zacht
met mijn compagnon, de tussentaal, aan mijn zijde

elke ode die nu vanonder mijn nagelplaten valt te schrapen
scherp geschreven
is in wezen de verwoorde gedaante van haar

Dit gedicht lijkt inderdaad poëticaal te zijn. Hoe ‘tussentaal’ precies te begrijpen is, zal uit de analyse moeten blijken, maar zij is in ieder geval nodig voor het schrijven van poëzie. Het hart dat hoog gedragen wordt zal symbool staan voor de emoties van de ik, en die ik wil die emoties verbaliseren. De ‘bijtende klanken’ lijkt te suggereren dat de emoties niet altijd positief en vriendelijk zijn. Dan wordt de tussentaal geïntroduceerd. Het woord ‘compagnon’ (later onnodig herhaald) suggereert dat de ik en de tussentaal gelijkwaardige partners zijn in het scheppingsproces.

In de tweede strofe loopt het grammaticaal niet helemaal, want hoe ploeter je een steen? Het kan ook dat het ploeteren, vloeken en roepen simultaan met het sjouwen gebeurt. De vraag is wat dit toevoegt, behalve de klank. Roepen is bijvoorbeeld een algemenere vorm van vloeken: de vloeker roept ook, dus waarom moet roepen toegevoegd worden? Ergens in de ik wordt gezwoegd aan woorden en stenen. De associatie met Mozes en stenen tafels gaat misschien te ver, maar wordt wel opgeroepen. De laatste regel van de tweede strofe is wat mysterieus, want is de lopende band een symbool voor de tussentaal? Is de tussentaal iets alleen van deze ik (die dan poëzie produceert die een leven lang meegaat) of is die beschikbaar voor meerdere mensen? Het eerder genoemde ‘mijn compagnon’ doet het eerste vermoeden, het gelijkstellen van tussentaal aan inspiratie het tweede.

In de derde strofe lijkt de tweede optie gekozen te zijn: ‘dat zij in elk van ons genesteld / met dunne draden onze dromen aan elkaar rijgt’. Dat zou betekenen dat iedereen inspiratie heeft en dat inspiratie vooral is: verbanden leggen. Toch is dat het niet alleen, want ‘zij maakt van niets iets / want zij geeft door zinnen aan zinloosheid betekenis’. Ook dit is wat mysterieus. Als er twee losse dingen zijn, of twee losse dromen, hoeft dat niet meteen zinloos te zijn. Deze dingen of dromen kunnen natuurlijk wel winnen aan betekenis als er een verband tussen gelegd wordt dat er eerst niet was (‘van niets iets’). Vermoedelijk zijn de beelden die erop volgen pogingen om hetzelfde weer te zeggen, maar nu met een net ander beeld.

De regel ‘ik ben de dichter die dichter naar haar toe kruipt’ lijkt te suggereren dat alleen deze dichter dichter bij de tussentaal kan komen. Er staat namelijk ‘de dichter’ en niet ‘een dichter’. Dat zou dan weer betekenen dat alleen deze ik toegang heeft tot de tussentaal, wat het gedicht als geheel weer wat verwarrend maakt. Hierna lijken herinneringen gepersonaliseerd te worden, die ‘turen’ naar de waarnemingen om zo betekenisvolle verbanden aan te gaan, met ‘mijn compagnon, de tussentaal’. Verwarrend is de opsomming ‘het gekomen, komt, en komende’, want waarom is ‘het gekomen’ niet ook al een herinnering? Wat is ‘het komt’? Elke waarneming kan als inspiratie (‘muze’) gebruikt woorden, voor ‘schrijfsels’, een verrassend ruim woord voor in een poëticaal gedicht.

In de laatste strofe verwordt het betekenisvolle verband tussen een herinnering en een waarneming een ode, en wordt dat verband op haast bovenaardse wijze getransformeerd naar vuil onder een nagel. Na al die verheven woorden zou een ander beeld misschien beter passen. De ‘ode’ is al scherp geschreven, wat de vraag doet oproepen: schrijft de ik het gedicht in één keer op, in een vlaag van inspiratie? In dat geval is de ik misschien eerder een kantoorklerk van de tussentaal, in plaats van een compagnon. De ode is in ‘wezen de verwoorde gedaante van haar’, de tussentaal. Dat zou betekenen dat gedichten, tenminste de gedichten in deze bundel, niet alleen een betekenisvol verband aangaan tussen een herinnering en een waarneming, maar ook nog dat verband zelf zijn.

Al met al is er voldoende om uit te pluizen in deze bundel. Na deze volle bundel is deze recensent wel weer toe aan een moderne, kale kamer, strak in helderwitte klaarheid, met een achtergrond van licht klaroengeschal, maar misschien zegt dat meer over deze recensent dan over deze bundel.

Erik-Jan Hummel

Esohe Weyden – Tussentaal. Vrijdag, Antwerpen. 88 blz. € 20,00.