Recensie: Natasha Brown – Bijeen
Tegen de stroom in
Bijeen, de debuutroman van Natasha Brown, had ook Het tuinfeest kunnen heten. Want het tuinfeest vormt de catalysator van het verhaal en de bestemming van de verteller. Een tuinfeest op een landgoed is ook typisch Brits, net zo Brits als koloniale expansie. Dat de meeste Britten dat laatste vanzelfsprekend vinden en een upperclass tuinfeest het hoogtepunt van het jaar vinden, is een probleem voor de verteller, een jonge, vrouwelijke investeringsbankier van Brits-Jamaicaanse afkomst. Voor haar vriend, wiens ouders het feest geven, is zowel zo’n feest als het hebben van een zwarte vriendin vanzelfsprekend. Zijn ouders doen alsof zij het vanzelfsprekend vinden dat hun zoon, erfgenaam en politiek adviseur, een zwarte vriendin heeft, maar zij weet dat zijn moeder denkt dat zij ‘een fase’ is.
Zij weet ook dat niemand haar aanwezigheid op het feest vanzelfsprekend zal vinden, zoals ook bijna niemand haar studie- en beroepskeuze (een bètastudie en daarna een carrière in de financiële wereld) vanzelfsprekend vindt. Waarom zet zij zich niet in voor haar ‘eigen groep’, vragen progressieve vrienden van haar vriend haar, waarmee ze zwarte Britten in achterstandswijken bedoelen. Dat zij uitermate succesvol is en een woning in één van de duurste buurten van Londen bezit, is haast suspect. Ook een vrouw op een hoge functie in de City is niet normaal. Haar baas denkt zich vele ongewenste aanrakingen te kunnen permitteren en gebruikt haar als secretaresse als de echte secretaresse ziek is. Haar witte mannelijke collega beweert dat zij haar promotie aan haar afkomst heeft te danken. ‘Het is zoveel makkelijker voor jullie zwarten en latino’s’, zegt hij.
Aan de buitenkant heeft de ik-verteller succes, van binnen wordt ze opgevreten door twijfel en kanker. Wie is zij in werkelijkheid? Deze vraag, die elke gekoloniseerde zichzelf volgens de Frans-Martinikaanse psychiater en filosoof Frantz Fanon in De verworpenen der aarde (1961) moet stellen, is ook in de post-koloniale 21e eeuw nog relevant. Heeft ze zich te veel aangepast? Waarom werkt ze mee aan voorlichtingen op scholen over diversiteit bij haar bank terwijl ze elke dag te maken krijgt met racisme en seksueel ongewenst gedrag? Ze verzet zich noch tegen de eisen die haar werkgever aan haar stelt noch tegen de kanker. Tegen de oncoloog durft ze nee te zeggen. Ze weigert elke behandeling en ziet zelfs een bevrijding in haar uitzaaiingen. Ondertussen denkt ze aan haar nalatenschap. Haar huis en beleggingen zijn veel waard. Haar vriend, die een reusachtige erfenis van zijn ouders staat te wachten, neemt haar haar materiële welvaart soms kwalijk. Zij moet goed begrijpen dat hij ongeschikt is voor een baan in de City, dat is hem te eentonig. Waar zijn geld en de welvaart van zijn klasse vandaan komen, vraagt hij zich niet af.
De kanker waar de verteller aan lijdt is een metafoor voor het woekerende racisme in de Britse samenleving. Omdat de kanker overal zit, ziet bijna niemand hem. Haar eigen tumor maakt een einde aan haar assimilatie, de strategie die de verteller van jongs af aan hanteerde om niet op te vallen en succesvol te worden. Ze koos voor de financiële sector omdat daar iedereen die slim is en hard werkt carrière kan maken. Maar ook geld ziet kleur, zo blijkt na een paar jaar in de City.
Terwijl witte kinderen die opgroeien in een normaal gezin normale mensen worden en de structuur van hun familie herkennen in de maatschappij die ze betreden, wordt een zwart kind dat opgroeit in een normaal gezin abnormaal als het zijn intrede doet in de witte samenleving, schrijft Frantz Fanon in Zwarte huid, witte maskers (1952). Dat is ook hier aan de hand. De hoofdpersoon verzwijgt haar ouders omdat haar gezin te ‘anders’ is voor haar witte omgeving. Daarnaast wordt de generatie van haar ouders met uitzetting bedreigd omdat ze niet over de juiste papieren beschikken. Haar jongere zus kopieert haar leven, dat zij inmiddels zo verafschuwt.
Bijeen is een fascinerende en fragmentarische roman van 111 pagina’s. De grillige vorm past bij het langzame inzicht dat de hoofdpersoon krijgt in haar eigen omstreden positie. Op de achtergrond speelt ook het Windrush-schandaal een rol. De hoofdpersoon stamt af van Jamaicanen die naar Engeland kwamen om voor de National Health Service (NHS) te werken. In 2018 werden meer dan 80 Britten uit Jamaica en andere voormalige Britse koloniën in het Caribisch gebied Groot-Brittannië uitgezet omdat ze volgens de overheid niet over de juiste papieren beschikten. Aantonen dat ze daadwerkelijk Britse burgers waren, konden ze niet omdat de overheid archieven met bewijzen over hun burgerschap had vernietigd. Als de hoofdpersoon een paspoort krijgt dat bevestigd dat ze Brits staatsburger is, is ze opgelucht. De autobiografie die haar vriend schrijft, staat in schril contrast met haar onzekere status in het land dat van 1655 tot 1962 de baas was in Jamaica. Alles wat haar vriend doet, moet belangrijk genoeg zijn om genoteerd te worden zodat het boek over zijn leven naast de boeken die zijn vader schreef kan staan in de boekenkast in de bibliotheek van het landhuis van de familie. Als het niet belangrijk genoeg is, doet hij het niet, vertelt hij haar.
Wat voor haar belangrijk is, weet hij eigenlijk niet, al vraagt hij haar ten huwelijk. Passend bij haar succesvolle carrière maakt zij hem wijs dat de kanker ‘overwonnen’ is. Hij wenst te delen in dit succes en spreekt van ‘hun’ kanker. Hij kan ook niet weten wat zijn vriendin denkt en dat ze ervoor kiest de tumor niet te laten behandelen omdat ze zich slechts in een innerlijke monoloog uit. Het is alsof het te pijnlijk is om hardop te zeggen tot welke inzichten ze is gekomen. Gekoloniseerden laten zich niet op de ‘correcte manier’ genezen, aldus Frantz Fanon in De verworpenen der aarde. Een juiste genezing betekent dat de patiënt weer in het koloniale systeem past. De vertelster wil niet meer terug in het post-koloniale systeem dat haar uitsluit.
De gespleten positie waarin de vertelster verkeert, lijkt op het dilemma dat Frantz Fanon in Zwarte huid, witte maskers beschrijft: ‘wit worden of verdwijnen’. Ondanks haar aanpassingsproces wordt ze door witte Britten niet als gelijke geaccepteerd. De dood lijkt een betere oplossing dan uitspreken wat er mis is, misschien ook omdat er al enkele eeuwen wordt gesproken en geschreven door mensen als Frantz Fanon, Frederick Douglass, William W. Brown, Aphra Behn, Anton de Kom en Aimé Césaire over wat racisme en koloniale onderdrukking aanrichten.
Marie-José Klaver
Natasha Brown – Bijeen. Uit het Engels vertaald door Nadia Ramer. De Geus, Amsterdam. 112 blz. € 15.