Column: L.H. Wiener – Over een pimpelmees en een poes
Over een pimpelmees en een poes
Volgens Martin Bril klinkt het geluid dat een pimpelmees voortbrengt als een gevarieerd rsie-tsie-tsie-tsit en een scherp, scheldend tsjur-r-r of tsèrrtètètèt. Zang: tsie-tsie, gevolgd door een lange triller (“zilveren lachje”). Martin heeft deze gegevens uit Petersons Vogelgids en citeert Peterson in zijn boek: Mijn leven als hond. En laat ik nu gisteren precies dit gescheld horen vanuit de olijfboom op het terras.
Ik woon in Haarlem aan het Spaarne, op ongeveer de mooiste plek in de stad, in de passantenhaven en tegenover de herbouwde molen De Adriaan. De vorige Adriaan is in 1932 in vlammen opgegaan en deze nieuwe versie is een waar kunststuk in molenbouw, een lust voor het oog, met een bakstenen onderbouw en rondom zes brede steunberen. Rank en sierlijk in aanblik en toch robuust en solide van constructie. Een heerlijk uitzicht over het Spaarne (mijn Spaarne) en de Nieuwe Gracht.
Het enige nadeel van mijn adres is het ontbreken van vogels en dan bedoel ik met name zangvogels. Valse meeuwen en agressieve meerkoeten te over, maar een riedelende merel heb ik in de vijf jaar dat ik hier verblijf nog niet gehoord.
Het vogeltje in de olijf was dus van harte welkom, al was zijn gezang meer een soort ijl gekef, of eerder nog een door zenuwen aangejaagd tsèrrtètètèt. Mijn poes Sarah had aanvankelijk meer interesse voor iets dat zich bevond onder of achter de gebeitste IKEA-kist met potaarde en tuingereedschap, maar richtte haar aandacht toen op het pimpelmeesje met zijn blauwe petje, dat nerveus op en neer bewoog in zijn driftig misbaar.
Het tafereel amuseerde me enigszins in de veronderstelling dat het meesje Sarah uitdaagde in de trant van: ‘pak me maar, pak me maar, je kan me toch niet krijgen.’ Ik vond het daardoor eigenlijk een nogal brutaal pimpelmeesje.
Nu laat ik me er graag op voorstaan een geboren vogelman te zijn, met kauwen, kraaien en uilen als specialiteit, maar ik had nog totaal niet door wat zich onder mijn ogen feitelijk afspeelde. Tweemaal vloog het meesje in golvende vlucht over de baai naar de overkant, om even later terug te keren in de twijgen van de olijf om daar zijn uitdagende spel met versterkt kabaal voort te zetten.
Enkele uren later hoorde ik tot mijn verbazing een zacht tsie-tsie-tsit tussen de ordners naast mijn schrijfbureau. Was dit verbeelding? Een soort auditieve nasleep van die middag? Maar het onrustige gedrag daarbij van Sarah hield me alert. Het was duidelijk dat ze een patrouille inzette rondom mijn archief. En toen opnieuw, een duidelijk waarneembaar tsie-tsie-tsit, met een toevoeging die op een “zilveren snik” leek. Ik zette mijn been schoor tussen mijn schrijfbureau en de ordners, om Sarah daar weg te houden en ging toen zelf op onderzoek uit en vond een jonge pimpelmees, met nog geel om zijn snavel, tussen een Esselte en een Leitz ordner. Het beestje zat half klem en ik kon het gemakkelijk pakken. Dat God, die niet bestaat, zoiets moois kan maken!
En ineens begreep ik alles.
De mees in de olijf wist dat haar jong (het was zeker zijn moeder) achter of onder de IKEA-kist had gezeten, onder bedreiging van mijn poes Sarah. Vandaar al haar tumult. En toen Sarah bij de olijf naar boven zat te loeren was het jong de kamer in gevlucht. (Bij een vogelman zit je altijd veilig!)
Ik ben een vogelman van niks (Koos van Zomeren, Achilles Cools, Volkert van der Willigen, Nico de Haan, Remco Daalder en Rob Bijlsma zien mij niet staan), maar ik weet dat je een jong niet naar de Vogelopvang moet brengen, maar moet neerzetten in de bamboestruik van je buren. Ouder en jong verenigen zich dan zo goed en zo veilig mogelijk.
Nog enkele dagen en de jonge pimpelmees zal het luchtruim gaan verkennen.
All’s well that ends well.
L.H. Wiener