Recensie: Friedrich Nietzsche – Aldus sprak Zarathoestra
Zoeken naar waarheid als een waaghalzig wagen
De Wereldbibliotheek geeft de komende jaren allerlei titels opnieuw uit in de reeks Wereldbibliotheekklassiekers. Het gaat om titels die vanwege hun literaire kwaliteit en lange verkoopgeschiedenis deze status hebben verdiend. Aldus sprak Zarathoestra van Friedrich Nietzsche is de zesde in de reeks. Deze uitgave bevat een inleiding waarin H. Marsman een overzicht biedt van alle filosofische geschriften van Nietzsche. Volgens Marsman is dit werk niet per se Nietzsches hoofdwerk, maar het bevat wel een groot aantal motieven uit zijn filosofie, zoals de kritiek op het christendom, het begrip ‘Wille zur Macht’, de conceptie van de übermensch en de ‘ewige Wiederkunft’. Het werk is echter geen zuiver filosofisch geschrift, maar eerder een filosofische roman te noemen.
Nietzsche is zowel een dichterlijke profeet als een filosoof. Het werk heeft de constructie van een literaire roman, met Zarathoestra als hoofdpersonage: deze figuur leeft in een complexe verhouding tot de massa. Hij gaat met diverse mensen en zelfs dieren in gesprek, maar trekt zich regelmatig terug in een spelonk in de bergen. Hij heeft de eenzaamheid nodig om op gedachten te komen en vervolgens deelt hij die weer met de wezens die hij tegenkomt, waardoor ook de lezer in staat is kennis te maken met zijn gedachtegoed.
Het dichterlijke komt duidelijk naar voren in het gebruik van diverse stijlmiddelen, zoals herhaling, parallellisme en tegenstelling. Zo eindigen de hoofdstukken steeds met Aldus sprak Zarathoestra, maar ook binnen die hoofdstukken beginnen veel zinnen met dezelfde woorden:
Het uur waarin u zegt: ‘Wat is me aan mijn verstand gelegen? Is het begerig naar weten of wijsheid zoals de leeuw naar zijn voedsel? Het is armoe en slijk en een jammerlijk behagen.’
Het uur waarin u zegt: ‘Wat is me aan de deugd gelegen? Nog heeft zij me niet tot razernij gebracht. Hoezeer ben ik mijn goed en kwaad moe! Dit alles is armoe en slijk en een jammerlijk behangen!’
Daarnaast gebruikt Nietzsche regelmatig beeldspraak: ‘Zie, ik spreek u van de übermensch, hij is die zee, in hem kan uw diepe verachting ondergaan.’ Door de verschillende stijlmiddelen krijgen de filosofische uitspraken niet alleen een pathisch of hoogdravend karakter, maar kunnen zij ook op meerdere manieren uitgelegd worden. Dat is in de geschiedenis ook gebeurd. Zo is zijn filosofie door Hitler gebruikt als legitimatie van nationalisme en rassenhygiëne. Dat kan echter alleen als je zijn uitspraken uit de context rukt en in een totaal andere onderbrengt. Zo is Nietzsches omschrijving van de übermensch niet te vergelijken met Hitlers idee van de Ariër. Nietzsche pleit ervoor dat de mens een brug moet zijn en geen doel: ‘zichzelf zalig prijzend om zijn middag en avond, als weg tot nieuwe dageraden.’ De übermensch is dus geen vast gegeven, maar een ‘wordende’.
Opvallend is dat Zarathoestra in de verleiding zou kunnen komen om als geestelijk leider, of erger nog als ‘godheid’ gezien te worden door zijn omgeving. De wezens die hij tegenkomt, kijken namelijk vaak naar hem op. Hij schudt ze dan echter weer van zich af: ‘Ga weg van mij en verweer u tegen Zarathoestra! En beter nog: schaam u voor hem! Misschien heeft hij u bedrogen.’ Volgens hem moet de inzichtelijke mens niet alleen zijn vijanden liefhebben, maar ook zijn vrienden kunnen haten. Zodra de mens denkt dat hij de ultieme waarheid gevonden heeft, moet hij deze juist weer laten vallen en op zoek gaan. Het beschrijven van het leven in tegenstellingen lijkt veel op de filosofie van Herakleitos. De wordende mens is een variant op ‘alles stroomt’. Nietzsche gebruikt daarvoor vaak beelden als de zon, de maan, de zee, maar ook de cyclus van de dag: ochtend, middag, avond en nacht.
Ook pleit Zarathoestra voor eigenheid. Je moet dus niet een ander volgen in zijn ideeën: ‘Wilt u naar verre hoogten, gebruik dan uw eigen benen! Laat u niet omhoog-dragen, ga niet zitten op vreemde ruggen en koppen!’ Als hij vervolgens op die eigen benen niet zo hoog komt, dan is dat geen probleem. Hij moet niets boven zijn macht willen, maar redelijk zijn. Hij pleit voor een nieuwe aristocratie, maar die nieuwe adel is geen vaststaande adel door geboorte of door macht of geld: ‘Niet vanwaar u komt, bepaalt voortaan uw eer, maar waarheen u gaat!’ Er moeten geen vorst of god gediend worden. Goddelijkheid is volgens Nietzsche dat er goden zijn, maar dat er geen God bestaat.
Ten slotte is het onmogelijk om ‘de waarheid’, of zelfs alleen maar ‘Nietzsches waarheid’ te vinden in Aldus sprak Zarathoestra. Het zoeken naar waarheid is een ‘waaghalzig wagen, het lange wantrouwen, het wrede nee, de walging, het snijden in wat levend is – hoe zelden komen deze dingen samen! Uit zo’n zaad evenwel wordt waarheid geteeld!’ Gaat het niet veeleer om het zoeken, in plaats van het vinden? Dat zoeken is bovendien hard werken en weerzin voelen. Op het moment dat je denkt dat je de waarheid gevonden hebt, staat in een volgende zin alweer het tegendeel, waardoor je nooit ophoudt met zoeken.
Dietske Geerlings
Friedrich Nietzsche – Aldus sprak Zarathoestra. Vertaald door Pieter Endt en Hendrik Marsman. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 336 blz. € 24,99.