Recensie: Guillaume Martin – Het peloton en ik
De jacht op de gele trui
Slecht nieuws voor Guillaume Martin, de klassementsrijder en kopman van de Franse wielerploeg Cofidis: hij testte positief voor covid en moest de Tour de France enkele dagen geleden onmiddellijk verlaten. Jammer voor hem, want hij stond veertiende in het klassement en eindigde vorig jaar nog als achtste. Bovendien moeten de zwaarste bergritten nog komen, wat alleen maar in zijn voordeel is, want het is een goede klimmer. Niet dat hij een reële bedreiging zou vormen voor Tadej Pogacar, de huidige gele trui, maar toch: lang geen slechte coureur, die Martin.
Misschien fronst u nu even de wenkbrauwen. Normaal gezien leest u hier natuurlijk geen nieuws over de koers. Er is een reden waarom we een uitzondering maken: Guillaume Martin is namelijk ook een gediplomeerd filosoof en aangezien wielrenners niet alleen veel fietsen, maar ook veel moeten rusten, schrijft hij weleens een boek. Pakweg een voetballer zie je dat niet zo gauw doen, we mogen ons al gelukkig prijzen als er niet al te veel spelfouten in hun tattoos staan. Enkele jaren geleden verscheen Socrates op de fiets, nu is er dus Het peloton en ik – een filosofie van de mens in de massa. Daarin laat Martin zich weer door de wielrennerij inspireren om te filosoferen over mens en maatschappij.
De kerngedachte van het boek lijkt mij het spanningsveld tussen de asociale of ‘egoïstische’ neigingen van de mens (die tot op zekere hoogte noodzakelijk zijn om te overleven) en zijn behoefte aan verbinding (‘De hel, dat is een bestaan zonder anderen,’ zoals Martin Sartre parafraseert). In het wielrennen is dat niet anders dan in de samenleving: er kan er maar één winnen, maar tegelijkertijd is winst niet mogelijk zonder samenwerking. Uiteraard is dat een gevolg van die zeer specifieke eigenschap van de koers: het is een individuele sport die in ploegverband wordt beoefend. Al is altruïsme natuurlijk ook niet geheel gespeend van eigenbelang: wie een ander helpt, hoopt meestal stilletjes op een wederdienst (‘Ik steek toch echt liever mijn armen voor mezelf in de lucht dan dat ik juich voor de overwinning van een ploeggenoot’). De darwinistische uitleg voor altruïsme is dat individuen van soorten die goed samenwerken, hun overlevingskansen verbeteren. Nietszeggende dooddoeners als ‘meedoen is belangrijker dan winnen’ worden door Martin terecht ontmaskerd als hypocriet.
Martin trekt nog meer parallellen tussen de wielrennerij en de samenleving. Neem bijvoorbeeld irrationeel gedrag. Zoals het voor de renners in de kopgroep vaak helder is wat ze het best kunnen doen om hun winstkansen veilig te stellen, terwijl ze dat toch nalaten en hun gezamenlijke voorsprong moeten prijsgeven, zo is het bijvoorbeeld in onze samenleving ook duidelijk dat er dringend iets aan het klimaatprobleem moet worden gedaan, en toch gebeurt er niets.
En dan is er nog het mysterie van de sport. Martin is zich er als filosoof natuurlijk pijnlijk bewust van dat sport bij uitstek zinloos is: het gaat om inspanningen die nergens toe leiden. Dat onderscheidt ons overigens wel weer van het dierenrijk: een gazelle gaat heus niet zo hard mogelijk proberen te lopen zolang er geen leeuw achter hem aan zit. Waarom peigert Martin zichzelf dan af in de zomerhitte op die gruwelijk steile cols? Wat drijft hem om ellendige wintertrainingen van vijf, zes uur in de winterkou af te werken? Hij heeft daar wel degelijk een uitleg voor klaar:
Door mijn lijf af te peigeren, kan ik het ervaren. Ik word me bewust van het bestaan van mijn lijf en besef zelfs dat het uiteindelijk het enige is dat telt. Natuurlijk is het afzien en doet het pijn, maar ik voel tenminste iets. Deze zelfopgelegde pijniging is een vorm van instemming met het leven en een afwijzing van de algehele verdoving die, als je niet oppast, onze samenleving teweegbrengt.
Ook mooi meegenomen is dat de endorfines die vrijkomen bij zware inspanningen, een mens helpen om helder na te denken. Vermoedelijk heeft dat Martin wel geholpen bij het schrijven van dit boek.
Daan Pieters
Guillaume Martin – Het peloton en ik. Een filosofie van de mens in de massa. Uit het Frans vertaald door Alexander van Kesteren. Balans, Amsterdam. 192 blz. € 21,99.
Gezien ikzelf nog regelmatig eens op de koersfiets zit en wat ga afzien op cols, kasseien en wat nogal meer wil ik na het lezen van jouw bespreking dit boek graag eens lezen.