Recensie: Roelof ten Napel – Dagen in huis
Het onbestendige bewaren
Op 13 mei won Roelof ten Napel (Joure, 1993) De Grote Poëzieprijs voor Dagen in huis. De bundel, een welverdiende winnaar, is alweer Ten Napels zesde boek. Net als zijn vorige werk is Dagen in huis weer heerlijk filosofisch. ‘Zijn waarnemingen en observaties zijn steeds het vertrekpunt voor een nauwgezet poëtisch onderzoek,’ schrijft de jury in haar lofrede. Het is zowel een treffende karakterisering van Dagen in huis als van het snelgroeiende oeuvre van Ten Napel. In al zijn boeken onderzoekt hij wat we beschouwen als vanzelfsprekend; door zijn nauwkeurige taal en scherpe blik worden het ‘gewone’ en ‘normale’ weer opvallend.
De dingen zijn meer dan hun functie, zo is een tafel in Dagen in huis een ontmoetingsplek. In ‘Over tafels’ dicht Ten Napel:
Misschien begint het gesprek bij de tafel
waaraan je tegenover elkaar kunt zitten,
zoals een uitzicht bij een raam of
op een bergtop.
Het daaropvolgende gedicht ‘Meer over tafels’ begint met de regels:
Als een gesprek al begint bij de tafel waaraan je
samen kunt zitten, bestaat er maar een kleine afstand
tussen het gesprek en de maaltijd.
De dingen zijn bezield, zijn meer dan alleen gebruiksvoorwerpen:
Een huis is geen levenloos ding,
het heet verlaten of er wordt gewoond.
Let op het woordje ‘heet’: door de taal wekken mensen de dingen tot leven. Dagen in huis verwoordt de relatie tussen binnen- en buitenwereld en het bewustzijn
en de zintuigelijke waarneming. Handen, huizen, wolken, tafels en ramen vormen het startpunt van poëtische overpeinzingen. Als een waarachtige dichter gaat het Ten
Napel niet om antwoorden, maar om het stellen van de juiste vragen.
In zijn vorige bundel, het kloeke en indrukwekkende In het vlees (2020), dichtte hij al: ‘een gedicht is geduldig, hoop ik – /stottert, schort zijn betekenis op, wacht/ zijn betekenis af’. In zijn mooie roman Een zoon van was de relatie tussen het zelf en anderen een belangrijk element. Ten Napels alter ego Wolff
Koster filosofeert over het bewustzijn, empathie en inleving. In het gedicht ‘Dit bewonen’ uit Dagen in huis vraagt Ten Napel zich af:
Als we ons medeleven verbeelden als verplaatsen-in,
hebben we dan van de ander geen huis gemaakt?
Door de verbinding met de ander raakt het zelf ‘uitgesmeerd’. Dit is het fraaie uitgangspunt van het buitengewoon krachtige gedicht ‘Wie zich
samen herhaalt’ – misschien wel het beste uit de bundel:
Als je iemand blijft ontmoeten raken de randen
vager tussen wie je bent
en wie je gister was. Je blijft jezelf méér,
omdat ook iemand anders zich
jou herinnert: iemand kan je geven
wat je van jezelf vergeten bent, wat niet was opgedoemd
als niemand het meer wist.
Naast het zichtbare van de dingen gaat Dagen in huis ook over de onzichtbare elementen die het bestaan bepalen: de tijd, het geheugen en verlangen. Met als hoogtepunt het ritmische en welluidende aforisme: ‘Ieder leven verzamelt/ veelzijdig bewijs van onvervuld verlangen.’ Al in zijn debuutbundel Het woedeboek (2018) dichtte Ten Napel over de vluchtigheid van het geluk: ‘van waar kwam mijn geluk vandaag? hoe vlug ging het voorbij’. Niet het geluk is vluchtig, schrijft hij nu in Dagen in huis, de vorm van de tijd – zoals wij de tijd ervaren – is vluchtig. Het geluk openbaart zich achteraf:
Het geluk verbergt zich als het plaatsvindt,
zodat we het pas later vinden,
als we terugdenken aan
een moment als dit.
De dichter kan altijd terugkeren naar het geluk, want schrijven is ‘inkepingen maken in. Een schuilplaats achterlaten’. Zo blijft het onbestendige bewaard.
Koen Schouwenburg
Roelof ten Napel – Dagen in huis. Hollands Diep, Amsterdam. 64 blz. € 19,99.