Essay: Bram Peper en Gerard Reve – een vriendschap
De zaterdag overleden Bram Peper was jarenlang bevriend met Gerard Reve. Toen hij vijftien jaar burgemeester was van Rotterdam werd dat, op 18 maart 1997, gevierd met een feestelijke avond ten stadhuize. Er was orgelspel en tangomuziek in een programma dat verder voorzag in een feestrede door Felix Rottenberg en een optreden van Gerard Reve.
Reve zou, aldus het programma, Hoofdstuk XIII voorlezen uit Het Boek Van Violet En Dood, maar in het op later tijdstip in beperkte oplage verschenen gedenkboek – met een knipoog naar Reves romandebuut getiteld Een Avond – staan ‘Zeven gedichten voor mijn vriend Bram Peper’ afgedrukt, in facsimile en netjes opgemaakt.
Zodoende wordt sterk de indruk gewekt dat de volksschrijver niet genoemd hoofdstuk voorlas maar de gedichten ‘Apologie’, ‘Dagsluiting’, ‘Het Is Maar Net Zoals Je Het Bekijkt’, ‘Op Mijn Ouderdom’, ‘Slapeloos’, ‘Pedofiel Wachtlied’ en ‘Aan Sint Vincentius’. Dat zijn drie gedichten uit Nader Tot U (1966) en vier gedichten die eerder in de verzamelbundels Een Eigen Huis (1979), Archief Reve 1961-1980 (1982) en Schoon Schip 1945-1984 (1984) en in weekblad De Tijd (1983) aan het daglicht waren gekomen.
Reve kwam op het feest van zijn jubilerende vriend dus niet met nieuw werk. Maar misschien – ik was er niet bij, maar van Een Avond bezit ik nummer 000101, dat Peper mij meegaf toen ik drie jaar geleden op zijn uitnodiging zijn Reve-collectie was komen bewonderen – las hij toch ook voor uit het kort daarvoor verschenen Het Boek Van Violet En Dood. Ten overstaan van de burgemeester en diens genodigden werd Reve vervolgens geïnterviewd door Hugo Camps.
Gerard Reve zegt, na een uitweiding over de dood (‘een groot goed’): ‘Maar moeten we over deze nare dingen spreken? Ik zit toch de hele avond vrolijke teksten voor de lezen.’ Waarop Camps: ‘Nog wel op verzoek van Bram Peper. Een burgemeester met erotische werfkracht?’
Van erotiek zie ik niets. Het is een vieze man van boven de dertig. Hoor je dat, de zaal lacht als er niets te lachen valt, Nee, ze zeiden altijd van Bram Peper dat hij socialist was. Gelul. Peper is een fatsoenlijk man.
Het interview eindigt met de vraag of Reve, ‘als verwoed briefschrijver’ ooit Bram Peper zou willen aanschrijven? Reve: ‘Misschien als ik hem ergens voor moet waarschuwen. Ik bedoel: ik sta met raad en daad voor iedereen klaar.’
Wat Hugo Camps kennelijk niet wist, en hoe kon hij ook weten, was dat Gerard Reve al op ’24 November 1987’, dus bijna tien jaar eerder, vanuit ‘La Grâce’, Le Poët-Laval zijn eerste brief aan Bram Peper had geschreven: ’Beste Bram, / Het was een geweldige tocht, gisteren, en een bijzondere ontmoeting.’
In zijn nawoord in Brieven aan Bram P. (2003) zegt Peper: ‘Die tocht zal wel weer zo’n vermaledijd boottochtje zijn geweest, waar de gemeenteraad van Rotterdam anno 2000 zo’n oprechte belangstelling [voor] toont.’ Met zijn vileine opmerking slaat Peper terug: in de stad, die hij zestien jaar als burgemeester had gediend alvorens minister te worden, was onrust ontstaan naar aanleiding van verdachtmakingen over uitgaven ten laste van de gemeentekas.
Bram Peper is ‘als een kind zo blij’, schrijft hij, ‘dat de gemeenteraad het administratieve spoor dat dit tochtje door de grote havenstad heeft getrokken, niet boven water heeft kunnen halen.’ Het voelt ‘als een bevrijding’ dat hij nu zélf ‘dit opmerkelijke feit mag onthullen’: ‘Want daarmee hebben we het – gezien door de bril waarmee het gemeentebestuur van Rotterdam de werkelijkheid betrapt – meteen wél over verreweg het meest stuitende voorbeeld van verspilling van gemeenschapsgeld’, aldus Peper in 2003, toen de affaire, die hem het ministerschap had gekost, in zijn rehabilitatie was geëindigd.
Over de precieze aanleiding tot het vaartochtje door de Rotterdamse haven, doet zowel Reve in zijn correspondentie als Peper in zijn nawoord er het zwijgen toe. Reve woonde toen bij tijd en wijle met Joop Schafthuizen in Schiedam, ‘een stad met een verlopen rood aangezicht. Bij een bepaalde lichtval wel mooi’ – dixit Peper.
In zijn eerste brief aan Peper zegt Reve: ‘Ik hoop dat je niet gekwetst bent door de tekst van mijn niet uitgesproken rede.’ Welke rede kan dat geweest zijn?
In veel opzichten waren Gerard Reve en Bram Peper tegenovergestelde persoonlijkheden, maar hun afkomst was in politieke zin vergelijkbaar: Reve kwam uit een communistisch intellectueel milieu, Peper was de zoon van een communistisch angehauchte metaalbewerker – Reve bekeerde zich tot de rooms-katholieke kerk, Peper werd een vooraanstaand sociaal-democraat binnen de PvdA.
‘Maar jij bent geen partijman. Het is erg goed dat je wel even geaarzeld hebt, maar toen toch die post aanvaard hebt. Burgemeester van Rotterdam, dat vind ik iets veel reëlers dan premier of Koning van Nederland,’ schreef Reve. (Peper schreef ook terug, want op ‘4 December 1987’ dankte Reve hem voor zijn ‘terecht veelgelezen brief van 30 November.’) In februari 1991 stelde Reve al vast: ‘En je bent veel te fatsoenlijk om een echte socialist te zijn.’
In 1993 vierde Gerard Reve zijn zeventigste verjaardag in Rotterdam. De schrijver werd gehuldigd in de Gemeentebibliotheek en bij die gelegenheid bevorderd tot officier in de Orde van Oranje Nassau. Op ’17 Maart 1994’ vroeg Reve of Peper hem de tekst van diens feestrede wilde sturen (‘Ik ben altijd ontroerd, maar onthoud er geen woord van, door de zenuwen’). Een jaar later schrijft Reve: ‘Beste Bram, Hooggeleerde Vriend, / Veel dank voor de tekst van de feestrede, die nu voor immer in mijn hart gegrift staat’.
Intussen suggereerde Reve de burgemeester van Rotterdam om huize La Grâce te kopen ‘voor culturele doeleinden of longlijdende kunstenaars, want het gebied heeft de zuiverste lucht van heel Frankrijk.’ In de volgende brief maakt Reve nog meer reclame:
Het is zeker een object voor kunstenaars: boers ouderwetsch met toch modern comfort. Elk van beide huizen heeft eigen sanitair. Ik denk dat wat wij vragen ongeveer 60% is van wat er in geïnvesteerd is.
Dacht Bram Peper serieus na over de aankoop van Reves Franse onderkomen? Reve: ’Het zoude echt nieuws zijn, als het doorging […]. Enzovoorts, terzake, dus: jij koopt dat “onroerend belangrijke object” (dus niet: huis) voor je stad die zich zoveel mogelijk moet profileren, ook op cultureel gebied, en die er ‘aldus’ een inhoudelijk draagvlak bij verwerft.’
In de drie brieven die nog volgen wordt met geen woord meer gerept van aankoop van La Grâce door de gemeente Rotterdam. Bram Peper zal zich later gelukkig hebben geprezen dat hij niet op het aanbod van Reve was ingegaan. Na de beschuldigingen die hem na zijn burgemeesterschap ten deel vielen, kon hij die van vriendjespolitiek er niet ook nog eens bij hebben.
Foto boven: Burgemeester Bram Peper in zijn werkkamer in het Rotterdamse stadhuis gefotografeerd door Vincent Mentzel.