Recensie: Elwin Hofman (red.) – De eeuw van Jan de Lichte
Het radbraken van een held
Net als elke bewonderaar van de grootste Vlaamse schrijver van de twintigste eeuw ken ik Jan de Lichte vrij goed. De achttiende-eeuwse Robin Hood, kind van de Verlichting, romanticus (én socialist) avant la lettre. Louis Paul Boon schreef De bende van Jan de Lichte over de grote volksheld in 1957 en liet die roman wegens behoorlijk succes in 1961 volgen door De zoon van Jan de Lichte. Misschien dat Boon met dat laatste boek zijn hand enigszins overspeelde, want Jan de Lichte had voor zo ver bekend geen zoon. Er waren destijds waarschijnlijk genoeg contemporaine historici die er hun geleerde hoofd over schudden, maar mij hinderde het vooralsnog niet.
Evenmin raakte ik gedesoriënteerd toen in januari 2020 Netflix de Vlaamse tiendelige serie De bende van Jan de Lichte in het programma-aanbod opnam. Ook hierin zien we de idealistische, anarchistische bestrijder van de zelfvoldane, aan zelfverrijking toegewijde gevestigde orde, Een held die, zoals dat nou eenmaal gaat in de wereld, aan het slot en onder gaat en een wrede dood sterft op het schavot in Aalst.
Naar aanleiding van de serie, en ook een beetje van Boontjes roman, verscheen later in 2020 De eeuw van Jan de Lichte, een boek dat in achttien korte en zeer leesbare essays de historische werkelijk tegenover de bekende fictie stelt. Allereerst die van Jan de Lichte zelf, die door samensteller Elwin Hofman vakkundig wordt ontmaskerd als wrede, egoïstische dief, rover en moordenaar die vanaf zijn jongste jaren tot aan zijn gruwelijke executie op slechts 25-jarige leeftijd een crimineel pad heeft bewandeld dat zijn weerga amper kent.
Dat kantelend beeld wordt al zichtbaar in het inleidende hoofdstuk ‘Het verraad van Marie Anne’. De jonge Marie Anne De Smet trekt vaak op met De Lichte en zijn kompanen. Maar in augustus 1748 betrappen zij haar in het gezelschap van een paar Franse soldaten. Het vonnis is even snel uitgesproken als voltrokken. Marie Anne moet haar ‘verraad’ met de dood bekopen: ze wordt ter plekke neergestoken en krijgt uiteindelijk een kogel door haar hoofd. De begeleidende Fransen hebben dan al heldhaftig de benen genomen.
In de volgende hoofdstukken neemt het boek allerlei aspecten van de relatief onbekende achttiende eeuw onder de loep, steeds gerelateerd aan beelden uit de televisieserie. Vaak komt de serie goed uit de bus en voegt zo’n hoofdstuk nog wat diepgaander kennis toe, maar even vaak moet er toch wel een en ander rechtgezet worden.
In hoofdstuk 9, ‘Een veeltalig land’, memoreert auteur Beatrijs Vanacker enkele scènes uit de serie waarin nogal soepel wordt overgestapt van Duits of Frans naar Nederlands. Zij grijpt daarin de kans om kort uit te weiden over de Zuid-Nederlandse letteren in de achttiende eeuw. Er was in die tijd nou niet bepaald sprake van een literaire hoogconjunctuur in de Nederlandse taal.
Maar hoe moeten we ons die Zuid-Nederlandse letterkunde in de tijd van de Verlichting dan precies voorstellen? Wat gold voor de dagelijkse taalpraktijk, was ook van toepassing op de literatuur. Ook daar was meertaligheid deels een spiegel van de maatschappelijke hiërarchie. We komen niet echt te weten welke werken er nu precies gedrukt werden bij drukkerij Embo, maar de kans is klein dat het om lokale letterkundige meesterwerken ging. Wie immers graag een ‘Vlaams’ literair werk uit de achttiende eeuw wil lezen, zal goed moeten zoeken.
Het is geen verrassende constatering, over het algemeen geldt immers de overtuiging dat de Vlaamse literatuur tussen de val van Antwerpen (1585) en de opleving in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1830) tamelijk comateus was. Vanacker ondersteunt die visie:
In de Zuid-Nederlandse huiskamers werden dan wel lustig Franse romans gelezen, zoals Jean-Jacques Rousseaus wijdverspreide Julie, ou la nouvelle Héloïse, maar op de eerste Vlaamse roman was het nog wachten tot de negentiende eeuw. Toch sluit de slotscène van de [televisie]reeks mooi aan bij die achttiende eeuwse traditie van vermenging tussen feiten en fictie. De verhalen over Jan de Lichte zouden hun oorsprong hebben in de memoires die Jans geliefde Héloïse (in het Nederlands) schreef. Met die fictieve suggestie is de cirkel rond en past de serie helemaal in de achttiende eeuw.
Vanacker heeft het er in het (te) korte bestek van haar essay uiteraard niet over, maar haar stellingname bevestigt het (voor?)oordeel van velen, mijzelf incluis, dat het ooit een malle beslissing was om aan de prachtige Geschiedenis van de Nederlandse literatuur (2006-2017) uitgerekend (en uitsluitend!) voor de achttiende eeuw een apart deel over de Zuidelijke Nederlanden toe te voegen. De weg naar het binnenland (2017) door Tom Verschaffel blijft een vreemd eendenkuiken in de bijt.
Maar terug naar De eeuw van Jan de Lichte. Het gaat in het korte bestek van deze bespreking te ver om alle achttien essays van commentaar te voorzien. De onderwerpen zijn divers (misdaad, armoede, muziek, vrouwen, priesters, belastingen, seks, geluk, om er maar een paar te noemen). Allemaal toewerkend naar het laatste hoofdstuk en het slot van de serie: de doodstraf. Jan de Lichte werd geradbraakt, wat ook in zijn tijd al werd gezien als een te onmenselijke voltrekking van een doodvonnis. Dat hij en vijf bendeleden hiertoe werden veroordeeld, geeft de ernst van de begane misdaden al aan. De niets ontziende moorden, mishandelingen en diefstallen van de bende van Jan de Lichte verdienen in ieder geval een krachtige ingreep: dat niet de man maar wel zijn heldenstatus voorgoed geradbraakt is. Het is een vonnis dat De eeuw van Jan de Lichte vakkundig voltrekt. Bovendien laat het boek de televisieserie en de boeken van Louis Paul Boon geheel in hun waarde. Het doet niet schamper over deze kunstwerken, die hun eigen merites hebben. Ook dat is de verdienste van dit boek, dat als enige kritiekpunt mag horen dat het te dun is. Haast elk van de hoofdstukken had wat meer ruimte mogen hebben.
Jan de Jong
Elwin Hofman (red.) – De eeuw van Jan de Lichte. Vrijdag, Antwerpen. 176 blz. € 20,00.