Recensie: Ovidius – Metamorphosen
In de reeks ‘Drieluik’ leest en bespreekt Willem Goedhart drie boeken die sterk met elkaar samenhangen of op elkaar voortbouwen. Deze zomer buigt hij zich over de klassieke mythe van Pygmalion en Galatea, allereerst verteld door Ovidius in zijn Metamorphosen, gevolgd door moderne bewerkingen van Richard Powers en Madeline Miller.
Voor de gymnasiasten is het verhaal van Pygmalion en Ovidius’ beroemde epos waarin het is overgeleverd wellicht gesneden koek, maar aangezien zo’n opleiding lang niet door iedereen gevolgd wordt, zet ik de belangrijkste en leukste wetenswaardigheden over het dichtwerk Metamorphosen graag even op een rijtje.
Ovidius was een Romeins dichter die rond het begin van de christelijke jaartelling actief was in Rome, waar hij de Metamorphosen schreef. Dit epische dichtwerk van 12.000 regels omvat 15 ‘boeken’, die een enigszins doorlopend verhaal vertellen dat begint bij de creatie van de wereld (chaos wordt kosmos, de eerste ‘metamorfose’) en eindigt in Ovidius’ tijd met de vergoddelijking (opnieuw een transformatie) van de Romeinse keizer Julius Caesar. In de vele verhalen hiertussen is altijd sprake van een dergelijke verandering: goden vermommen zich als dieren of andere figuren om stervelingen of iemand te beminnen, dan wel een loer te draaien, en stervelingen transformeren vaak door toedoen van de toorn of genade van de wispelturige goden in planten, dieren of mythische wezens. Die vele diverse metamorfosen zijn een geweldig verhaalmotief om de uiteenlopende vertellingen onderling te verbinden.
De circa 250 verhalen die Ovidius heeft opgetekend (maar die zelden door hem bedacht zijn) vormen het leeuwendeel van de ons bekende klassieke Griekse en Romeinse mythologie, al heeft de dichter er vaak een psychologische of speelse interpretatie aan gegeven. Sommige gebeurtenissen worden kort aangestipt (de folklore was immers bij het geschoolde publiek goed bekend), terwijl andere verhalen door sfeervolle details en dialogen worden verteld. Opvallend is dat Ovidius daarvoor een netwerk aan raamvertellingen gebruikt; niet zelden zijn er figuren uit de mythologie aan het woord die een reeks verhalen vertellen over andere goden en nietige stervelingen, waarin die personen zelf ook weer aan het woord komen en refereren aan een klassiek verhaal, dat in sommige gevallen zelfs eerder verteld is. Hierdoor krijgt het verhaal een bijzonder speels (en soms wat ingewikkeld) karakter: vertellers steken hun gevoelens over andere figuren niet onder stoelen of banken, waardoor de goden tot psychologische wezens verworden die net zo veel last hebben van zondige verlangens en zwaktes als de mensen waarover ze regeren.
Een kleine (maar uiteraard onvolledige) greep uit de hoogtepunten van de vertellingen in de Metamorfosen: Apollo en Daphne (die in een laurierboom verandert), Jupiter die vermomd als stier de maagd Europa ontvoert, de bergnimf Echo (die de ‘echo’ wordt) en de voor haar onbereikbare Narcissus (die verandert in de bloem), Perseus (die met de kop van de Medusa heel wat mensen versteent) en Andromeda (die verwordt tot sterrenbeeld), Jason met zijn Argonauten en de tovenares Medea, Theseus en de Minotaurus, Daedelus en de ‘mislukte’ transformatie van Icarus, de avonturen van Hercules, de Trojaanse oorlog, plus Aeneas’ en Odysseus’ daaropvolgende zwerftochten.
Het verhaal over Pygmalion staat in boek X en is ingekaderd door het beroemde verhaal over Orpheus en zijn onfortuinlijke geliefde Eurydice. Nadat de muzikale godenzoon zijn geliefde opnieuw heeft verloren door om te kijken in de onderwereld, keert hij vol verdriet terug op aarde. Daar zet hij zich neer in een idyllisch landschap (sowieso geeft Ovidius vaak uitvoerige beschrijvingen van de natuur en setting van de verhalen), en haalt hij z’n harp tevoorschijn om ten overstaan van allerlei dieren de wrede liefde van anderen te bezingen. Veel van deze episodes kennen net als zijn eigen geschiedenis een tragisch einde, maar dat is opvallend genoeg niet het geval voor Pygmalion en zijn ivoren beeld dat tot leven komt.
Het verhaal over Pygmalion is redelijk kort (slechts 55 versregels) en ook tamelijk eenvoudig: op Cyprus leeft een beeldhouwer die het zondige gedrag afkeurt van de in steen veranderde vrouwen op zijn eiland (waarover het voorgaande verhaal handelt), waarop hij besluit zelf een ideale vrouw te scheppen. Hij maakt een wit-ivoren beeld en dit is zo mooi dat hij er op slag verliefd op wordt en haar behandelt als een echte vrouw. De hartstocht van Pygmalion wordt door Ovidius in geuren en kleuren beschreven:
Hij vleit haar met verliefde woorden, geeft cadeautjes waar
meisjes verzot op zijn: schelpen of stenen, gladgevormd
tamme parkietjes, bloemenkransen met wel duizend kleuren,
lelies, geverfde knikkers, barnsteenkralen – tranen van
de Heliadenbomen -, daarna tooit hij haar met kleren,
doet ringen aan haar vingers, lange snoeren om haar hals,
haar ogen krijgen lichte parelhangers, ook haar borsten
zijn rijk behangen. Alles siert haar, ook al is zij mooi
zonder dat al. Hij legt haar op een roodgespreide divan,
noemt haar zijn bedvriendin en doet haar zachtjes met haar hals
in veren kussens leunen, denkend dat zij dat kan voelen!
Het lentefeest van Venus biedt uitkomst voor de hopeloos verliefde Pygmalion: hij offert aan haar bij het altaar en wenst om een vrouw die lijkt op zijn ivoren beeld, waarna de godin zijn gebed verhoort en bij thuiskomst het beeld tot leven wekt. Ook deze iconische scène is weer treffend beschreven door Ovidius.
Zodra hij thuiskomt, haast hij zich naar zijn geliefde beeld,
nestelt zich naast haar, kust haar mond. Zij lijkt erdoor te smelten,
hij kust haar weer, raakt met een vingertop haar borsten aan:
het aangeraakt ivoor wordt week, de kilte lijkt verdwenen,
het voegt zich naar zijn druk, is soepel, zoals bijenwas
van de Hymettus zacht wordt door de zon en zich laat drukken
tot vele vormen en juist door het kneden kneedbaar wordt.
Terwijl hij eerst verbijsterd nog geen vreugde toelaat, bang voor
bedrog, streelt hij verliefd steeds weer, steeds meer dat lieve beeld
en streelt een vrouw: zijn tasten doet haar bloed veel sneller stromen!
Kort hierna eindigt het verhaal met de mededeling dat ze trouwen en dat negen maanden later hun dochter Paphos wordt geboren, wat nog altijd de naam is van een stad op Cyprus, waar ook de beroemde rots van Aphrodite ligt, waar de godin van de liefde geboren zou zijn.
Over het verhaal van Pygmalion zoals Ovidius dat heeft opgetekend valt verder niet heel veel zinnigs te zeggen: het is een mythe die tot de verbeelding spreekt over hoe een kunstenaar en trouwe gelovige in de armen van zijn zelfgeschapen geliefde belandt. De constatering dat het beeld zo mooi is omdat het door de man Pygmalion is geschapen, leidt nog weleens tot consternatie rond deze mythe, om over de male gaze nog maar te zwijgen. Desalniettemin is het een simpel liefdesverhaal met een voor de Griekse mythen zeldzaam gelukkig einde.
Bijzonder is vooral dat Pygmalion, zoals veel figuren en gebeurtenissen in de Metamorfosen, in de eeuwen erna voortleeft in de literatuur en vele andere kunstvormen. Het tafereel leent zich natuurlijk perfect voor beeldhouwwerken en schilderijen, waarop de ivoren vrouwfiguur al dan niet tot leven komt. Ook dichters gaan er graag mee aan de haal in hun werk, waarin de schoonheid van het beeld bezongen wordt. Het verhaal is door proza- en toneelschrijvers uitgebreid en verplaatst naar een modernere setting, waarvan Shaw’s My Fair Lady en de (verfilmde) musical vermoedelijk het bekendst zijn. Hierin staat niet het beeldhouwen, maar het scheppen van een ‘volmaakte’ vrouwfiguur centraal. Met name dat aspect zien we terug in veel boeken en films die (in)direct op Pygmalion gebaseerd zijn, van een horrorverhaal als H.P. Lovecrafts Herbert West-Reanimator tot moderne sciencefictionfilms als Ruby Sparks en Ex Machina.
Over de naam van het beeld valt ook nog het een en ander te melden. In de overlevering en moderne versies wordt zij steevast Galatea (de ‘melkblanke’) genoemd, maar bij Ovidius ontbreekt die naam. Het is niet helemaal duidelijk hoe het beeld die naam heeft verkregen, maar een belangrijke katalysator lijkt Jean-Jacques Rousseau’s Pygmalion uit 1762, waarin de vrouw die tot leven komt die naam krijgt. ‘Galatea’ was in de renaissance een naam die veelvuldig gegeven werd aan vrouwelijke aanlokkelijke figuren in pastorale verhalen, en de oorzaak daarvan ligt mogelijk wel weer bij Ovidius. In boek XIII van de Metamorphosen, waarin het einde van de Trojaanse Oorlog en de reis van Aeneas beschreven wordt, staat een aantal verhalen die de Siciliaanse zeenimfen elkaar vertellen, waaronder dat van Galatea.
Deze episode bevat een klassieke driehoeksverhouding, namelijk die tussen de nimf Galatea, de mooie jongeling Acis en de cycloop Polyphemus. De jongen en nimf beminnen elkaar als twee heimelijke geliefden, maar Polyphemus is verkikkerd op Galatea. Als hij het liefdespaar al vrijend aantreft in een pastorale setting ontsteekt hij in woede en werpt ze een rotsblok toe, waardoor Acis bruusk om het leven komt. Galatea verandert zijn bloed in de stromende rivier de Acis, nog altijd een waterweg op het Italiaanse eiland. Over het lot van de nimf en cycloop wordt verder niet uitgeweid.
In het nawoord van mijn door M. d’Hane-Scheltema hertaalde editie van Metamorphosen wordt deze specifieke episode door Imme Dros aangehaald. Het principe van ‘hem wou ik, mij wou een ander, zo was het, zo bleef het’ sprak haar op het gymnasium al aan. Nu treft vooral het lied van de cycloop haar (dat Galatea woordelijk kan citeren, hoewel ze dus niks van die cycloop moest weten), omdat het een parodie lijkt op de traditionele minnezangen uit de Griekse en Romeinse mythologie.
‘Jij, Galatea, blanker dan het sneeuwblad van ligusters,
bloemrijker dan een wei en slanker dan een hoge els;
jij, glanzender dan glas en speelser dan een dartel geitje;
gladder dan schelpen in de zee, door golfslag gepolijst;
behaaglijker dan winterzon, dan schaduw in de zomer;
rijker dan palmen, fraaier dan een rijzige plataan;
nog helderder dan ijs en zoeter nog dan rijpe druiven;
zachter dan zwanendons, dan witte kaas, en frisser dan
een goed besproeide tuin […]’
De wetenschap dat de lelijke cycloop zich voorafgaand aan dit lied heeft opgedoft door zijn luttele haren te kammen en zijn lied besluit met een reeks beledigingen en dreigementen aan het adres van Galatea’s geliefde maakt dit tot een humoristisch aspect van dit tragische verhaal. Het taalspel van Ovidius dat Dros roemt en waarvan nog andere voorbeelden in het nawoord gegeven worden is iets wat de moderne lezer helaas grotendeels ontgaat, evenals de verwijzingen of toespelingen op andere klassieke teksten.
Het verhaal over Pygmalion (en dat van Galatea) bevat echter zulke wezenlijke gevoelens en verlangens dat het geen wonder is dat het twee millennia later nog altijd vele schrijvers en andere kunstenaars inspireert, wat voor meer illustere figuren uit de Metamorfosen geldt. Nu de ‘oorspronkelijke’ tekst uitvoerig bestudeerd is, kijk ik reikhalzend uit naar de moderne bewerkingen van Richard Powers en Madeleine Miller, om te lezen hoe zij de beeldhouwer Pygmalion en zijn ivoren Galatea tot leven wekken.
Willem Goedhart
Ovidius – Metamorphosen. Vertaald door M. d’Hane-Scheltema. Met een nawoord van Imme Dros. Athenaeum, Polak & Van Gennep, Amsterdam. 456 blz. € 32,99.
(beeld Étienne Maurice Falconet – Walters Art Museum, via Wikimedia, publiek domein)
Metamorphoses, zie ook:
Zoekresultaten voor “metamorphoses” – Uitgeverij In de Knipscheer
Voor recensenten al opvraagbaar.