Recensie: Petra Thijs – Schaduwlicht
Een manhaftige feministe avant la lettre
Victorine Louise Meurent (1844 – 1927) was het roodharige naaktmodel dat is vastgelegd op de beroemde schilderijen Déjeuner sur l’herbe en L’Olympia van de 19e-eeuwse Franse kunstschilder Édouard Manet; de schilder die geldt als stuwende kracht in de overgang van het realisme naar het impressionisme en daarmee de inspirator was voor vele collega-schilders.
De Vlaamse auteur Petra Thijs krijgt via-via een ongepubliceerd manuscript toegespeeld van de hand van journalist en kunstcriticus Adolphe Tabarant (1863 – 1950). Hij schreef eerder over Manet en was de eerste die het verhaal over zijn tijdgenote Meurent heeft willen optekenen. Ze komt er in zijn onaangename geschrift echter bekaaid vanaf, daar hij haar een kwalijke reputatie toedicht door haar te beschrijven als een aan de drank verslaafde prostituee die bovendien jong gestorven zou zijn. Thijs komt tot de conclusie dat hij zich hiermee overduidelijk schuldig heeft gemaakt aan geschiedvervalsing. De vraag rijst of het feit dat Émile Zola haar in zijn roman L’Oeuvre model heeft laten staan voor de courtisane Irma er misschien toe heeft bijgedragen dat Tabarant dit verwerkte in zijn manuscript. Werd hij wellicht door haar afgewezen of werd zijn visie op haar gevoed door uitspraken van een jaloers collega-model? Tabarants manuscript, dat waarheidsgetrouw is weergeven, is door Thijs gebruikt als uitgangspunt voor haar romandebuut Schaduwlicht. Na tien jaar van research heeft de auteur het bijzondere levensverhaal beschreven van de muze van Manet en neemt ze de lezer mee naar het Parijs van de grote schilders van weleer.
Over het verloop van haar leven is veel gespeculeerd. Door de vrije hand te nemen en fictieve elementen te verweven door de feitelijkheden die over Victorine Meurent bekend zijn, heeft de auteur een interessante reconstructie geschreven over een doortastende en zelfstandige vrouw die zeer gedreven was om zich staande te houden in de kunstenaarswereld waar mannen de scepter zwaaiden. Ook Edgar Degas, Henri de Toulouse-Lautrec – die eveneens debet is geweest aan het in diskrediet brengen van haar reputatie – en Alfred Stevens hebben gebruik gemaakt van haar diensten als schildersmodel. Het lukte haar om schilderlessen te nemen, maar van haar verzameling schilderijen is hoegenaamd niets overgebleven, omdat haar buren haar bezittingen na haar dood hebben verbrand. Wel is bekend dat ze, na aanbeveling van Manet en Stevens, gedurende haar leven zesmaal heeft mogen exposeren in de Salon en dat ze ‘werd bekroond door de Société des Artistes Français.’
Wanneer de roman na het vermaledijde manuscript van Tabarant van start gaat, kruipt de auteur in de huid van haar personage door gebruik te maken van een ik-verteller. Meurent, geboren in een kunstzinnig ‘milieu bourgeois’, ontvlucht als jong meisje het gezin en liefdeloze moeder. Ze belandt in Parijs waar ze kennismaakt met Manet en voor hem begint te poseren. Zijn succes is aanvankelijk klein en het wordt hem niet toegestaan te exposeren in de prestigieuze Parijse Salon, maar belandt in 1863 op de parallelle Salon des Refugés. Zijn schilderij wordt als behoorlijk impertinent bestempeld, vanwege het niet te missen vrouwelijk naakt; een ‘jonge kladschilder’ die ‘de goede zeden […] uitdaagde.’ Des te schrijnender is dat La Naissance de Vénus van Alexandre Cabanels in 1863 wél werd toegelaten en bejubeld, omdat het werd bestempeld als mythologische naakt. In 1865 lukt het Manet alsnog om een volgend werk te exposeren op de Salon.
Als Manet gedacht had dat de kritiek hem gunstig gezind zou zijn, kwam hij bedrogen uit. Toen de bezoekers L’Olympia zagen hangen, overstemden uitroepen als ‘Boe!’ en ‘Schande!’’ […] De moraalridders […] riepen luidkeels dat het de hoogste tijd was om paal en perk te stellen aan deze verregaande corruptie van de goede smaak en moraal. (bron: manuscript Tabarant)
De schilder wordt door de – immer nieuwsgierige – salonbezoekers bestempeld als erotomaan en het kortbenige model als ‘vrouwelijke gorilla die haar hand op een onfatsoenlijke plek legt.’ De verstandhouding tussen schilder en model is van vriendschappelijke en wederzijds aanvullende aard die ruim tien jaar zal duren; zij draagt waardevolle ideeën aan en heeft een positieve invloed op zijn werk, hij beloont haar naar behoren. Een welkome bijkomstigheid voor Meurent – in de tijd dat vrouwen er niet op konden rekenen om een leerstoel te kunnen bemachtigen op de Académie – is dat ze de fijne kneepjes van het schildersvak opdoet door Manets handelingen en techniek goed in zich op te nemen.
Na het beëindigen van haar relatie met Alfred Stevens en het overlijden van Manet, vliegen de duiven haar echter niet in de mond, maar haar trotse karakter staat haar niet toe om bij de pakken neer te zitten. Haar moederlijke liefde kan ze kwijt bij de buitenechtelijke dochter van Manet, die haar echter ook weer wordt ontnomen. Dit ontaardt in een jarenlange zoektocht die haar zelfs de oceaan laat oversteken. Met Marie Dufour heeft ze de laatste jaren van haar leven een openlijke biseksuele relatie, die ze niet onder stoelen of banken schuift. Meurent zal uiteindelijk in 1927 op 83-jarige leeftijd in de Parijse voorstad Colombes overlijden.
Ik had mijn hele leven in de schaduw gestaan, eerst in die van mijn zus, vervolgens in de goedgeklede schaduw van Manet, en in zekere zin ook in die van Alfred Stevens.
In deze reconstructie volgt na het manuscript van Tabarant, een deel waarin de auteur hem de ruimte geeft zijn eigen verhaal te doen. Hierin laat ze hem een blauwtje lopen, doordat Meurent niet in wil gaan op de avances van de door haar geobsedeerde kunstcriticus. Zodoende wordt aannemelijk gemaakt waarom hij haar in zijn manuscript zo weinig egards heeft gegeven. In het leeuwendeel van de roman brengt Meurent haar eigen leven in kaart en leren we haar kennen als een vrouw die zichzelf continu moet bewijzen, maar met haar sterke temperament en een vechtersmentaliteit veel voor elkaar weet te krijgen en zelfs de kans krijgt zich te revancheren door haar werk te exposeren tussen dat van haar mannelijke collegaschilders.
In het laatste deel ‘Historische duiding’ geeft de auteur in ruime mate tekst en uitleg over haar bronnen en hoe ze heeft getracht om de feiten, die ze tijdens haar onderzoek heeft kunnen achterhalen, – zo waarheidsgetrouw als mogelijk is – te volgen, ook al zijn sommige gebeurtenissen iets geantidateerd om ze goed op elkaar aan te laten sluiten. Tevens geeft ze verantwoording over de informatie die ze van een eigen draai heeft voorzien.
De krachtige dialogen en het naadloos verweven van fictieve elementen met de reeds bekende feiten, maken van deze roman een zeer geloofwaardig geheel. Niet alleen heeft de auteur gedegen onderzoek gedaan naar het leven van haar hoofdpersonage, ook de ins en outs van de kunstwereld van weleer, de schildertechnieken en -terminologie weet ze op zeer realistische wijze weer te geven. Het resultaat is een levensechte afspiegeling van de vermeende werkelijkheid van een manhaftige feministe avant la lettre.
Marjon Nooij
Petra Thijs – Schaduwlicht. Pelckmans, Kalmthout. 328 blz. € 22,50.