In ’t licht van de anderen – Jorgos Seferis in Urla

In 1950 bezocht de toen vijftigjarige dichter Jorgos Seferis het vissersdorp Urla, het eldorado van zijn kinderjaren dat in vele van zijn gedichten opdoemt en waar hij na 1914 nooit was teruggekeerd. Seferis bleef er nog geen twee uur. Later schrijft hij: ‘Het landschap bevond zich onder een stolp en de dingen die in deze stolp waren opgenomen met mij daarbij, waren kleiner geworden en verschrompeld en uit elkaar gevallen tot een aangetaste verzameling uit het verleden, vergeten op een plank.’ De loop van de geschiedenis had de dichter tot een banneling gemaakt. In minder dan twee uur kwam Seferis tot de conclusie dat de wereld van zijn jeugd voorgoed verloren was gegaan. Wie het dorpje vandaag de dag bezoekt kan constateren dat de sporen van de dichter toch niet geheel zijn uitgewist.

‘Welkom in Griekenland’ meldt een sms’je op mijn telefoon, als ik aan de uiterste westkust van Turkije onderweg ben van Karaburun naar Urla. Links blinkt het blauw-turquoise water van de Egeïsche Zee, rechts schieten de rijkelijk begroeide witte rotsen met hun roestbruinrode binnenkant voorbij. Mijn zwager İsmail zit achter het stuur. Hij vertelt over de omgeving: er staan hier olijfbomen die meer dan vijftienhonderd jaar oud zijn, Homerus en Herodotus werden in deze streek geboren en Narcissus verloor zichzelf hier in zijn spiegelbeeld. In de dorpen die we passeren manifesteert het mythische verleden zich op allerlei manieren; een restaurant heet Artemis, een strandpaviljoen Narkissos, in een haven dobbert een bootje met de naam Mimas, op een muur is Poseidon geschilderd, die een witte vuurtoren omhelst en de parkeerplaats van een hotel is verfraaid met witte standbeelden naar klassiek Grieks model. De Grieken werden in de jaren twintig van de vorige eeuw massaal uit dit gebied verdreven, maar de oude cultuur bleef.

Jorgos Seferis’ vader was journalist en dichter. Het gezin woonde in Smyrna, het huidige Izmir. De grootmoeder van Jorgos bezat meerdere panden in Urla, dat toen Skala heette. Het maakte dat de dichter in zijn jonge jaren vele maanden doorbracht in het pittoreske vissersdorp. Al vroeg ontwikkelde hij een hekel aan de grote stad, die hij associeerde met school, compromissen en regenachtige zondagen. Skala werd zijn geliefde uitvalbasis, die hij later zou omschrijven als de enige plek waar hij zich echt thuis had gevoeld, de plek van zijn ontluikende jeugd. In 1914 besloot vader Seferis om naar Athene te verhuizen omdat hij zich als Griek steeds minder veilig begon te voelen in Smyrna. Enige jaren later bleek hoe wijs zijn besluit was geweest. Tijdens de Turks-Griekse oorlog werd zeventig procent van de stad in de as gelegd. Vele Griekse burgers kwamen om het leven of sloegen op de vlucht. Op 30 januari 1923 werd het Verdrag van Lausanne getekend door de Griekse premier Venizelos en de Turkse leider Mustafa Kemal, de latere Atatürk. Het mondde uit in een bevolkingsuitwisseling waarbij anderhalf miljoen Griekse christenen de nieuwe Turkse republiek dienden te verlaten om een heenkomen te zoeken in Griekenland en een half miljoen Turkssprekende moslims gedwongen werden zich te vestigen in Turkije.

De teleurstelling die Jorgos Seferis in 1950 ervoer tijdens zijn bezoek aan Urla had hij ruim van tevoren zien aankomen. Al in 1938 verwoordde hij de uiteindelijke deceptie in het gedicht ‘De terugkeer van de banneling’, dat is opgezet als een dialoog:

“Ik zoek mijn oude tuin;
de bomen komen nog maar tot mijn middel,
de heuvels lijken laag als stenen muren.
Toch, toen ik een kind was,
speelde ik daar op het gras
onder heel grote schaduwen
en placht te rennen over de hellingen
uren en uren – ademloos.”
(…)
“Mijn oude vriend, denk even na,
je zult er langzamerhand aan wennen.
Je heimwee heeft voor jou gebouwd
een onbestaande wereld met wetten
buiten de aarde en de mensen”.

Net als de dichter in 1950 naderen we de haven van Urla over de Mithat Pasha Caddesi, een rustige tweebaansweg, geflankeerd door hoge trottoirs die worden voorzien van schaduw door parasolvormige naaldbomen. Akkers, boomgaarden en kwekerijen strekken zich uit tot aan de bergen die zich hier hebben teruggetrokken tot aan de horizon. De weg eindigt op een rotonde aan de rand van het dorp. We komen bij een klein park met een kinderspeelplaats en uitzicht op de Egeïsche zee.  İsmail slaat linksaf, een winkelstraat in met een slagerij, een kruidenier, een viswinkel en een koffiehuis. Aan het einde van de straat prikt de slanke minaret van een moskee in de blauwgrijze lucht. Links van ons verschijnt een plein dat uitloopt op de kade en dat omgeven wordt door visrestaurants. Op het plein staat een imposant standbeeld van Atatürk, die met gestrekte arm en wijsvinger aangeeft welke koers er gevaren moet worden. Het plein biedt tevens de gelegenheid om de auto te parkeren.

Als we zijn uitgestapt stel ik opgelucht vast dat Urla niet is opgeslokt door het monster dat massatoerisme heet. Toeristisch is het wel, maar uit alles blijkt dat de bewoners van het dorp de regie zelf nog in handen hebben. İsmail legt uit dat het haventje vooral wordt bezocht door Turkse vakantiegangers die de drukte van de grote stad ontvluchten. Hij blijkt voor mij een kleine verrassing in petto te hebben. Met behulp van zijn smartphone heeft hij ontdekt dat er zich in het dorp een hotel bevindt dat Hotel Yorgo Seferis heet. Daar moeten we ons melden. We vragen de weg aan een man die bij het standbeeld een sigaret zit te roken.
‘Evet, orda’, roept hij, en hij wijst enthousiast dezelfde kant op als Atatürk.
We lopen in de aangegeven richting. Van het oude Skala is hier weinig meer over. De meeste panden die we passeren zijn van na de Tweede Wereldoorlog. We arriveren bij het hotel. Het bestaat uit drie oudere panden die in latere jaren met elkaar verbonden zijn. Aan de gevel hangen meerdere borden die aangeven dat dit het Hotel Yorgo Seferis is.

Binnengekomen zie ik dat er zich in de lounge van alles bevindt wat te maken heeft met Seferis. Er hangen ingelijste portretten en krantenknipsels aan de muren en er is zelfs een klein altaar opgericht voor de dichter. De eigenaar van het hotel bemerkt mijn enthousiasme en nodigt me uit om plaats te nemen aan een van de tafeltjes in de ontvangstruimte. Zijn naam is Mustafa Özdemir. Hij toont me een stapel bundels met in het Turks vertaalde poëzie van Seferis. Ook laat hij me een oud verzameld werk zien in het Grieks.
Dan vertelt hij waar de liefde voor het werk van de uit Urla verbannen dichter zijn oorsprong vindt: ‘Mijn vader was fotograaf en hij was geïnteresseerd in kunst en literatuur. In 1993 kocht hij deze panden om er een hotel in te beginnen. Degene van wie hij de panden kocht had ze nog overgenomen van de familie Seferis. Zo zag het er ooit uit.’
Mustafa laat een oude zwart-witfoto zien waarop de drie panden te herkennen zijn waarin nu het hotel gevestigd is. ‘De panden waren van Jorgos Seferis’ grootmoeder toen de dichter als jongetje in Urla verbleef. Hier logeerde hij dan. Mijn vader vond dat er in Urla iets moest zijn waarmee de herinnering aan de dichter levend gehouden werd. Hij besloot het hotel Hotel Yorgo Seferis te noemen en verzamelde de foto’s en de artikelen.’
Ik vraag of Mustafa Griekse voorouders heeft, waarmee de belangstelling voor de ‘buitenlandse’ dichter verklaard zou kunnen worden. Dat blijkt niet het geval te zijn.
‘Wij hebben geen Grieks bloed in onze aderen. Maar poëzie is universeel. Die laat zich geen nationaliteit aanpraten.’
Ondertussen is er een oudere dame in de ruimte verschenen.
‘Dit is mijn moeder,’ zegt Mustafa.
Ik sta op en schud de vrouw de hand. In het Turks weet ik haar duidelijk te maken dat ik het hotel erg mooi vind. Ze lacht breeduit en ik realiseer me dat ik me in het levenswerk bevind van haar en haar overleden man.

Nadat we het hotel hebben verlaten loop ik een straatje in dat aan de overkant begint. Onwillekeurig kijk ik op het naambordje en ik ontdek nog iets ter nagedachtenis van de dichter; het straatje heet de Yorgo Seferis Sokak.

Later die week bezoek ik de archeologische opgravingen van de oude stad Efeze, tachtig kilometer ten zuiden van Izmir, met onder andere de beroemde bibliotheek van Celsus, het grote Romeinse theater en de brede havenstraat met de resten van de arcaden waarlangs men in de klassieke oudheid de stad binnenkwam. Ook hier treed ik in de voetsporen van Seferis die hier in 1950 rondwandelde. In zijn dagboek maakte hij de volgende aantekening over het reusachtige theater:

In dit theater keek je naar een tragedie die geen einde had, want zij mocht niet uitmonden in een catharsis. (…) En je schaamt je dat je wilt huilen om de grote leugen. Omdat je weet dat de cirkel niet gesloten is, dat de furiën die zijn losgelaten in deze besloten en verre plaats op de grote en de kleine aarde niet slapen, en noch jij noch je kinderen ze zullen zien in de diepte van de aarde.

Efeze komt ook terug in een gedicht dat Seferis dat jaar schreef, getiteld ‘Herinnering II’ met daarin de regels:

“Gelijk aan en verschillend van ons leven, zoals verandert
het gelaat en toch hetzelfde blijft
van een vrouw die zich in haar naaktheid toont. Dat weten
zij die de liefde kennen; in ’t licht van de anderen
welkt de wereld weg; maar dit moet je onthouden
Hades en Dionysos zijn identiek.”
Zo sprak hij en nam toen de grote weg
die naar de oude haven leidt wat verder op
geheel met biezen dichtgegroeid. De schemer was
zou je zeggen om de dood van een dier,
zo naakt.


In de gerestaureerde ruïnes van Efeze vond Jorgos Seferis het oude vernietigde Smyrna van zijn jonge jaren terug. Het verband dat hij in het gedicht legt tussen het heden en het klassieke verleden is karakteristiek voor zijn gehele oeuvre. Daarbij staat zijn afkeer van oorlog en geweld centraal. Zelf was hij verbannen van zijn geboortegrond, zag hij hoe zijn geboortestad in de oorlog onherkenbaar was verminkt en reisde hij als diplomaat decennialang langs de brandhaarden in de wereld. In zijn optiek kwamen oorlogen voort uit menselijke zwakheid.

De havenweg in Efeze kun je nog steeds een heel eind aflopen. Hij leidt al eeuwen niet meer naar een haven, want de kustlijn is inmiddels vele kilometers opgeschoven. Efeze was tot in de vierde eeuw na Christus een van de belangrijkste handelscentra van de wereld. Met het langzaam dichtslibben van de haven kwam daar een einde aan. In de gladde witte stenen waarmee de weg is geplaveid ontdek ik een wielvormige figuur. Hij stuurt mijn gedachten naar de karren die hier ooit gereden hebben en waarmee de stad voorzien werd van voedsel en spullen. Net als in de gloriedagen is het hier ook nu weer een komen en gaan van bezoekers. Nu zijn het de toeristen die Efeze komen bewonderen.

In 1963 ontving Jorgos Seferis de Nobelprijs voor de Literatuur. Hij kreeg deze onder meer vanwege zijn ‘zijn eminente poëtische oeuvre, geïnspireerd door een diep gevoel voor de Helleense cultuurwereld’. Dat is het precies wat zijn poëzie zo fascinerend maakt. Bij Seferis versmelten heden en verleden tot een nieuwe werkelijkheid waarin alles steeds verandert maar niets echt verloren gaat. Zijn eigen leven past opmerkelijk goed in die nieuwe werkelijkheid. De wereld waarin hij opgroeide en dichter werd kreeg een heel ander aangezicht, maar ook daarin bleef hij bestaan, ook al realiseerde hij zich dat zelf maar ten dele. Hij stierf op 20 september 1971 in Athene, in een Griekenland waarin op dat moment de bevolking gebukt ging onder het gewelddadige regime van de generaals.

Ronald Ohlsen

Roderick Beaton – George Seferis. Waiting for the Angel. A Biography. Yale University Press, New Haven.

Jorgos Seferis – Gedichten. Vertaald door Selina Pierson. Prominent, Baarn.

(foto’s © Ronald Ohlsen)