Nieuws: Duitse brieven van Lucebert – vol ‘Sieg-Heil’ – overgedragen aan Literatuurmuseum
Het Literatuurmuseum heeft de ruim zestig brieven en postkaarten verworven die Bert Swaanswijk (1924-1994) in 1943 en 1944 schreef aan zijn vriendin Tiny Koppijn (1924-2016). De correspondentie komt daardoor vrij voor nader onderzoek. ‘Het is uiterst onaangename lectuur’, zegt Bertram Mourits, hoofd collecties van het Literatuurmuseum, op de website van het museum.
De latere dichter en schilder en ‘keizer’ van de Vijftigers Lucebert besloot zijn brieven aan Koppijn met ‘Sieg Heil’ of ‘Heil Hitler’, hij schroomde niet om rabiaat-antisemitische uitlatingen te doen en bejubelde het Grote Germaanse Rijk dat na de oorlog over Europa zou heersen. Nederland zou daarbinnen geen zelfstandigheid zijn:
daarvan ben ik en blijf ik groot tegenstander. Eerst wanneer alle Germaansche stammen verenigd zijn zal de Jood geen gelegenheid meer hebben bloed tegen gelijk bloed op te zetten zoals hij dat al zovele malen met ‘glansrijk’ succes gedaan heeft.
Swaanswijk was achttien jaar oud toen hij in 1943 vrijwillig gehoor gaf aan een oproep van de Arbeitseinsatz.
Op zichzelf is dit alles geen nieuws: Wim Hazeu berichtte er over in zijn in 2018 verschenen biografie Lucebert, en eerder had Peter Hofman enkele feiten boven water gehaald in Lichtschikkend en zingend (2004). Hazeu had de brieven mogen inzien van de familie van Tiny Koppijn. Lucebert zelf heeft zijn oorlogsverleden altijd gebagatelliseerd. Hij zou gedwongen zijn geweest om zich aan te melden voor de Arbeitseinsatz.
In de brieven aan Tiny Koppijn gewaagde hij van de heerlijke lange wandelingen die hij maakte en hoe gelukkig hij was in Duitsland, ‘Germanje’, zoals hij een keer liefkozend schrijft. Sommige brieven heeft hij geïllustreerd.
De erven Koppijn hebben de brieven overgedragen aan het Literatuurmuseum omdat ze ze ‘niet langer in persoonlijk bezit willen hebben en niet langer benaderd willen worden door onderzoekers, journalisten en overige belanghebbenden’.
Beeld: Literatuurmuseum. Fragment van een brief (boven), Bert Swaanswijk in 1943 (in de tekst).