Recensie: César Aira – Het literatuurcongres
Intelligent absurdisme
Het literatuurcongres van de Argentijnse schrijver César Aira is erg komisch, maar stelt de lezer ook op de proef. Met nog geen honderd pagina’s is dit werkje een novelle te noemen, maar door de soms enorme aanlopen die de schrijver neemt, zou het ook kunnen worden ingedikt tot een kort verhaal. Het tweede deel begint als volgt:
Om me begrijpelijk te maken zal ik in wat nu volgt heel duidelijk en uitvoerig moeten zijn, al gaat dat ten koste van de literaire elegantie. Maar ook weer niet te wijdlopig, want een overdaad aan details zou het begrip van het geheel juist in de weg kunnen staan; daarbij moet ik, zoals gezegd, waken over de omvang van de tekst. Deels om redenen van helderheid (ik gruwel van poëtische mist), deels vanwege mijn natuurlijke neiging om orde te scheppen in het materiaal, denk ik dat ik het beste eerst kan teruggaan naar het begin.
Enzovoorts, enzoverder. Dit had net zo goed geschrapt kunnen worden, al past het wel bij het personage: een wetenschapper en schrijver die de wereld wil veroveren. Aira weet dat een personage dat de wereld wil veroveren nogal cliché is, en speelt daarmee, onder andere door het te benoemen. Het ik-personage, ook César geheten, kan klonen. Zijn overwegingen over hoe hij met klonen de wereld over kan nemen is even geestig, origineel als intelligent. Klonen moeten ook zelf na kunnen denken. Daarom gaat César naar het literatuurcongres, de titel, om daar een kloon te kunnen maken van de intelligente, Mexicaanse schrijver Carlos Fuentes.
Hoe César het plan uitvoert, en hoe het ook gruwelijk misgaat, zal ik niet verraden, maar ook dat is weer bijzonder origineel, en vooral hilarisch. Zo hilarisch, dat je de schrijver van Het literatuurcongres alle aanloopjes en overbodige bespiegelingen vergeeft.
Hoe verder de lezer in deze novelle komt, en zeker bij herlezing, hoe meer het opvalt dat César vooral veel over zichzelf vertelt. Zo gaat hij tijdens het literatuurcongres vooral zwemmen, met als doel ‘de hyperactiviteit van mijn hersenen tot bedaren brengen.’ Dat lukt niet echt, want als een razende gaat hij nu nadenken over hoe hij zijn hersenen tot rust kan brengen. De conclusie ‘Ik moest me eerst losmaken uit mijn maalstroom, de teugels in handen nemen, het op hol geslagen beest van mijn gedachten kalmeren en tot een normaal ritme dwingen; dan pas zou ik op realistische wijze mijn blik kunnen richten op die oosterlingen met hun spirituele rust.’ lijkt me terecht, want César handelt niet veel, hij denkt des te meer.
De mogelijkheden van César, als hij uiteindelijk handelt zijn echter nagenoeg eindeloos. Zo volgen we hebben in het openingshoofdstuk al hij bezig gaat met ‘De Draad van Macuto’. Deze draad zou verbonden zijn met een piratenschat, en al eeuwen lang weten mensen dat, maar is het tegelijkertijd niet gelukt om die schat te vinden. César denkt erover na, en met speels gemak haalt hij de schat binnen en is hij een rijk man.
Tegelijkertijd onderschat César zichzelf. Zo heeft hij een toneelstuk geschreven over de hof van Eden. Hij denkt niet dat het veel voorstelt, maar het publiek vindt het fantastisch. Ook wordt hij een keer die goede schrijver van De Draad genoemd. Hij blijft bescheiden. Dat toneelstuk overigens, geeft weer aanleiding tot vele bespiegelingen, die kunnen worden samengevat in de zin ‘De genetica is de genesis van de diversiteit.’
De schrijver César Aira drijft graag de spot met zichzelf, door zichzelf in zijn werk te schrijven. Daarom is het soms lastig om in te schatten of hier de schrijver César Aira of het personage César aan het woord is. Zo staat er bijvoorbeeld: ‘Op de eerste vraag, die over de geschiedenis van mijn afwijking, heb ik afdoend, of minder afdoend, geantwoord met een kleine persoonlijke ‘ontstaansmythe’ waar alle romans die ik heb geschreven evenzovele variaties op zijn.’ Dat klinkt extreem eerlijk en de vraag die opgeroepen wordt: zijn niet alle romans variaties op ontstaansmythes van afwijkingen van schrijvers? Dat klinkt opeens wel heel serieus voor een schrijver die onder andere wordt aangeprezen als absurdist. Hij is echter dan een intellectuele absurdist, zeker vergeleken met de bekende absurdist Daniil Charms, die eerder een soort slapstick schreef.
Het absurde van César Aira wil ook iets met de werkelijkheid doen, de lezer tot kritisch denken aanzetten, en daar moet een lezer wel toe bereid zijn. Een mooie verbinding met de werkelijkheid is te vinden op de achterflap. Carlos Fuentes, de Mexicaanse schrijver die César wil klonen wordt geciteerd: ‘Ik stel me zo voor dat César Aira de eerste Argentijnse Nobelprijswinnaar voor de literatuur zal worden.’ Met zulke originelen heeft Aira geen klonen meer nodig. Hopelijk heeft Aira ook romans geschreven met personages die meer handelen dan denken en zal Koppernik ook die laten vertalen.
Erik-Jan Hummel
César Aira – Het literatuurcongres. Vertaald door Adri Boon. Koppernik, Amsterdam. 96 blz. € 19,50.