Recensie: Margreet Bruijn – De man achter Sil
Moeten kinderen de biografie van hun ouders schrijven?
De bibliografie van Cor Bruijn telt meer dan zestig titels, en toch is hij voor het lezerspubliek de schrijver van maar één roman. Daarom heet het boek dat zijn dochter Margreet over hem schreef: De man achter Sil. De titel verwijst natuurlijk naar Sil de strandjutter, in 1940 voor het eerst verschenen en vele malen herdrukt, vertaald in het Deens, Duits, Fins, Frans, Italiaans, Noors en Zweeds, bewerkt voor toneel en voor televisie.
Wie weet nog dat Cor Bruijn ook de auteur was van zulke werken als: Onderwijs en gemeenschappelijk grondbezit (1907), Langs den waterkant (1917), Binke Luit, de vroolijke heekman (1928), De zaadsjouwers (1933) en Een zakkenmaaier grijpt naar het geluk (1935)? Wie associeert de naam van Cor Bruijn eerder met Koentje van Kattenburg en Lasse Lanta dan met de schier onsterfelijke Sil de strandjutter?
Cor Bruijn was al zevenenvijftig toen Sil de strandjutter, geïllustreerd door Anton Pieck, verscheen. Hij had er aan gewerkt van december 1939 tot en met april 1940. De couleur locale van Terschelling waar de geschiedenis rond Sil en Lobke zich afspeelt, kende hij al sinds hij en zijn gezin (zes dochters!) er in 1927 voor het eerst de zomervakantie doorbrachten. Margreet Bruijn beschrijft het waddeneiland in haar boek als was het de Hof van Eden..
Wat mooi, wat heerlijk allemaal. Af en toe stopte de bus bij een witte vlag, en Cupido toeterde ten teken dat hij er was, en de passagier kwam jan rustig aanstappen. Soms ook stond er alleen maar een doos of een mand met koek of broodjes om mee te nemen, of een kistje met geld, dat naar Oost moest. Het ging allemaal met een probleemloze vanzelfsprekendheid, want de praktijk van het woord ‘stelen’ kende men niet,
aldus de biografe op bladzijde 203 van haar omvangrijke boek. Cupido was alleen maar de chauffeur van de bus, het enige gemotoriseerde vervoermiddel op Terschelling, maar zelfs met die wetenschap in het achterhoofd ademen de woorden van mevrouw Bruijn een paradijs op dat anno 1983 onwaarschijnlijk aandoet.
Maar In de jaren twintig was de wereld nog niet verdorven en kon men nog idealen koesteren. Cor Bruijn zocht deze te verwezenlijken in het onderwijs. Hij was in die tijd hoofd van de Hilversumse schoolvereniging en actief als onderwijsvernieuwer in de alias Athene Stichting en de vereniging De Nieuwe Opvoeding. Hij schreef brochures over het onderwijs en een nieuwe geschiedenismethode voor de lagere school: Langs opwaartsche wegen (1925-1929), Hij werd uitgezonden naar congressen van de New Education Fellowship in het buitenland en hij besprak kinderboeken in het blad van de Bond van Neutraal Bijzondere Scholen.
Een ijverig baasje, deze Cor Bruijn, maar hij was dan ook, in de traditie van het vroeg-twintigste-eeuwse idealisme, geheelonthouder, ja, zelfs drankbestrijder.
De man achter Sil is een kloek, gebonden boek dat, inclusief aanhangsels en register, 397 bladzijden telt. Maar weinig Nederlandse schrijvers kunnen bogen op zo’n qua omvang indrukwekkende biografie, geïllustreerd en wel, doorspekt met citaten uit het werk. Misschien hebben Nederlandse schrijvers in het algemeen te weinig of te luie dochters, wie zal het zeggen. Die van Cor Bruijn heeft zich in elk geval met enorm plichtsbesef van haar taak gekweten.
Daarmee komen we op de vraag: moet een dochter de biografie van haar vader schrijven? (Voor dochter kan men ook lezen: zoon, voor vader: moeder.)
Natuurlijk is er eerst nog een andere vraag, namelijk: moest er wel een biografie van Cor Bruijn komen? Het is duidelijk dat de dochter in kwestie bevestigend zal antwoorden, dus haar zullen we het niet vragen. Zelf zie ik er de noodzaak niet zo van in, maar ik kan me voorstellen dat mensen die zijn geïnteresseerd in de onderwijsvernieuwing van net na de eeuwwisseling van negentiende naar twintigste eeuw, in de ideeën die toen leefden en de mensen die er in actief waren in dit verband iets zouden willen vernemen over Cor Bruijn. Zij zullen in het boek van Margreet Bruijn worden teleurgesteld.
Het is natuurlijk haar goed recht om een monument voor haar vader op te richten, maar de suggestie dat Cor Bruijn een belangrijke vertegenwoordiger van de Nederlandse literatuur was aan wie hoognodig 397 bladzijden tekst gewijd moesten worden, komt mij nogal onterecht voor.
Terug dus naar de meer algemene vraag of kinderen de biograaf van hun ouders moeten zijn. Nee, denk ik, tenzij het kind gezegend is met schrijftalent, wetenschappelijke onderzoeksdrift en het vermogen om zin en onzin uit elkaar te houden. En wat dat kind nooit moet doen is schrijven over ‘vader’ en ‘moeder’, want dan is het net of je op visite bent bij een kletsgrage tante die denkt dat alles wat ze zich herinnert even interessant is.
Zo’n tante is Margreet Bruijn, luister maar als ze vertelt over ‘moeder’:
Als een kloek hield zij ons allemaal in de gaten. Ze kon niet zwemmen, maar ze dreef des te beter (op het zoute water, want dik was ze niet) en ze was gek op de branding. Hoe hoger de golven, hoe liever. Zij durfde ze aan. Eens echter kostte haar dit bijna haar gloednieuwe bovengebit, dat tijdens haar enthousiaste ‘Ha, weer een golf’ uit haar mond schoot, waarop het ‘ha’ in een wanhopig ‘ooo’ veranderde. Maar een gelukkig toeval deed het gebit mijn zuster, die een eindje verderop moeders capriolen stond gade te slaan, in de hand spoelen. En met haar vlugge begrip bracht ze die vreemde schelp onmiddellijk met moeders wanhoopskreten en gebaren in verband. Het ‘ooo’ kon weer ‘ha’ worden, maar in het vervolg ging het ameublement niet meer mee de zee in, maar het werd veilig weggestopt in een zakdoek in moeders schoen. Ze had het nota bene nog niet eens betaald!
Met excuses voor het lange citaat, maar nu weet u tenminste waarover ik het heb. Dit is typisch het soort herinnering dat op de verjaardag van oma wordt verteld, en dat elk jaar opnieuw, inclusief alle zogenaamd leuke synoniemen als ameublement voor gebit, en de punchline. Maar of zo’n geschiedenis het nu waard is om gezet en gedrukt te worden, in een boek dat als ondertitel draagt: ‘Over Cor P. Bruijn als idealist, onderwijspionier en schrijver, 1883-1978′, ik weet het niet.
Te meer daar mevrouw Bruijn over andere zaken in het leven van haar vader, gewichtiger dan het kunstgebit van de oude mevrouw Bruijn, zo goed als zwijgt. Op bladzijde 143 vernemen we bijvoorbeeld in twee alinea’s het volgende:
In de zomer van 1911 werd vader door de heer Van den M. in Rusland uitgenodigd, de reiskosten werden vergoed. Dit werd voor hem een groot avontuur en voor ons later iets om met een zeker ontzag naar hem op te kijken. Vader was helemaal in Rusland geweest!
Er zat stof te over voor een verhaal in, maar daar kwam vader pas aan het einde van zijn leven aan toe, in 1971, toen hij al bijna negentig was. Het werd een geheel geromantiseerd verhaal, echter wel op de werkelijke feiten gebaseerd: ‘Gele honden in Rusland’, opgenomen in De marskramer en andere verhalen.
Kennelijk vindt Margreet Bruijn het niet de moeite waard om meer mee te delen over de reis naar Rusland. Ook over de bezetting is ze uiterst beknopt. Ze verklaart niet hoe het komt dat haar vader in 1942 en 1943 nog boeken publiceert. Wel zegt ze, op bladzijde 270: ‘Bovendien werd vader door de landwacht opgehaald en enige dagen vastgehouden, wat zijdelings in verband stond met zijn weigering een literaire prijs te aanvaarden uit handen van een bezettende buitenlandse mogendheid.’
Wat een rare manier van schrijven is dat! Viel daar niet iets meer over te zeggen? En wat betekent dat zijdelings? Waarmee stond die aanhouding dan nog meer in verband?
Cor Bruijn hield gedurende zijn lange leven (hij werd op een dag na vijfennegentig en een half: bij mensen op die leeftijd tellen, net als bij baby’s en peuters, ook de maanden mee) vrij nauwkeurig aantekening van zijn dagelijkse doen en laten, en ook onderhield hij veel correspondenties. Zijn dochter maakt er dankbaar gebruik van, zij citeert zich het ongans. Maar of Cor Bruijn zelf licht werpt op de man achter de schrijver, de onderwijspionier, de idealist? Nee.
ldealist was hij zoals iedereen dat in zijn jeugd is, onderwijspionier omdat er in die tijd nu eenmaal nog te pionieren viel en schrijver, ja, waarom eigenlijk?’ Hij beleefde er plezier aan, zijn lezers beleefden plezier aan zijn boeken en dat de officiële literatuur hem links liet liggen, liet hem koud. Of, toch niet? Is er iets van teleurstelling in de brief die hij op 29 mei 1973 aan Wim Zaal schreef naar aanleiding van wat hij noemde het diepstgaande artikel van alles wat er geschreven is en dat was nogal veel?
Weet u wat u nog eens moet doen? Uiteenzetten wat men onder officiële kritieken vérstaat. […] Wie bedrijven die officiële kritiek? Worden ze daartoe aangesteld? En door wie? Of door welke instantie? Leven we dus in een gemeenschap, die op de Russische lijkt? Of beschouwen sommige dames en heren zichzelf als zodanig? En nemen jze elkaar dan in hun letterkundeboeken op? Met als gevolg dat ze in Knuvelder terechtkomen?
Voelde Cor Bruijn zich miskend? Was hij verongelijkt omdat hij maar een verteller was en niet een literator? We weten het niet, en ach, van zoveel belang is het niet om het te weten. Cor Bruijn blijft de man achter Sil, dat is genoeg.
Frank van Dijl
Margreet Bruijn – De man achter Sil. Uitgeverij Leopold.
Dit artikel verscheen in Het Vrije Volk van 24 januari 1985.
Cor Bruijn (1883-1978)
Wat een held ben je om de biografe (1916-2010) postuum nog wat dieper de grond in te trappen. Chapeau!
Zoals aangegeven stamt de recensie uit januari 1985.
Blijft de vraag wat u bezield heeft om hier een recensie te plaatsen die bijna 40 jaar (!) oud is. Gebrek aan kopij?
Tzum plaatst al een jaar of tien op zaterdag recensies uit het verleden over boeken uit het verleden. Zo bouwen we ook een historisch archief op. Dat hebben we met de recensies van Anton Brand gedaan en we zijn als Tzum heel erg blij met het archief van de recensies van Frank van Dijl.
Waarom (zeer) oude recensies plaatsen van boeken die er – volgens de recensent – niet toe doen? Wat voegt zoiets toe?
Tzum plaatst al een jaar of tien op zaterdag recensies uit het verleden over boeken uit het verleden. Zo bouwen we ook een historisch archief op. Dat hebben we met de recensies van Anton Brand gedaan en we zijn als Tzum heel erg blij met het archief van de recensies van Frank van Dijl.