Essay: De derde brief in Op weg naar het einde van Gerard Kornelis van het Reve (2)
Dit is het tweede deel van een essay naar aanleiding van ‘Brief Uit Camden Town’ in Op weg naar het einde.
3.
Het was op 8 december 1962 bij lange na niet de eerste keer dat Gerard Reve in Londen aankwam. Hij werkte er van de herfst van 1956 tot de zomer van 1957 onder meer in het National Hospital for Nervous Diseases, nu het National Hospital for Neurology and Neurosurgery, aan Queen Square. ‘Ik meende dat het opnieuw aanschouwen van dit oord van verschrikking […] mij mijn tegenwoordige omstandigheden meer zou doen waarderen, en mij, zo niet enig genoegen, dan toch een zekere voldoening zou geven,’ schrijft hij in de in 1961 in Tirade gepubliceerde ‘Brief uit Londen’, waarmee hij vooruitloopt op de persoonlijker toon die zijn reisbrieven in Op weg naar het einde en Nader tot U zullen kenmerken. ‘In het halve jaar, dat ik in dit gebouw werkte, heb ik meer geleerd van het menselijk bestaan en de aard van de menselijke soort dan in mijn gehele voorafgaande leven.’ (Een jaar eerder had Reve ook al een ‘Brief Uit Londen’ in Tirade gepubliceerd).
In de jaren vijftig was hij, omdat hij zich had voorgenomen om voortaan uitsluitend in het Engels te schrijven, veelvuldig in Groot-Brittannië en de Britse hoofdstad geweest. In augustus 1951 was hij voor het eerst op Britse bodem, in het Schotse Longformacus, Berwickshire om precies te zijn, als gast van een oude vriend van zijn vader, die er, na de oorlog rijk geworden door huizenspeculatie, een landgoed met ‘een reusachtig patriciërshuis met vier verdiepingen en 44 kamers’ op nahield. ‘Het is alles […] bijna ondraaglijk van weelde’, schrijft hij aan Willem Frederik Hermans.
De oude Van het Reve en Gore Graham, zoals Reves gastheer heette, hadden voor de oorlog deel uitgemaakt van het Internationale Bureau van Vrienden van de Sovjet-Unie, waarvan de Nederlandse afdeling kantoor hield aan de Sarphatistraat 72 in Amsterdam.
Met Graham, die in 1934 het boek War and Peace in the Soviet Union had gepubliceerd, dat in hetzelfde jaar bij uitgeverij De Gulden Ster in Nederlandse vertaling was verschenen, nam Reve het Engels van zijn bijdrage aan het mei-juninummer van Podium door, een fragment van wat zijn eerste Engelse roman moest worden, Melancholia. ‘Er zaten geen eigenlijke fouten in en sommige van mijn gebruikelijke effecten zijn in het Engels merkwaardigerwijs geheel overgekomen. Ik zie de toekomst met vertrouwen tegemoet,’ meldt Reve op 13 augustus 1951 aan ‘Lieve Emmy en Willem Frederik’ Hermans.
Het ‘onherroepelijke besluit om nooit meer in de Nederlandse taal te publiceren’ had Reve eind 1950 genomen, zoals hij op 4 maart 1951 schrijft aan Rudy Kousbroek. Sindsdien leert hij ‘verwoed Engels en ben ik mijn nieuwe roman […] in het Engels begonnen’.
Aan Hermans laat hij enkele dagen later weten:
Het Engels gaat steeds beter. […] Hoe verder ik kom, hoe meer ik overtuigd raak van de juistheid van mijn beslissing en hoe meer ik betreur, hem niet eerder genomen te hebben. […] Ik zal binnen afzienbare tijd het Engels redelijk goed beheersen.
Begin 1952 ried hij Hermans aan:
Stop writing Dutch, and start writing English. […] There is no Dutch literature, and there is no public that has any interest in literature.
Niettemin stuurde Reve het eerste deel van wat zijn nieuwe roman moest worden in het Nederlands naar het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, dat drie reisbeurzen uitloofde om Nederlandse schrijvers ‘in de gelegenheid te stellen in het buitenland indrukken op te doen, welke voor hun letterkundig werd van belang kunnen zijn’.
Het typoscript van Melancholia viel bij de jury in de smaak. Dat had de schrijver tweeduizend gulden kunnen opleveren – wat toen een mooi bedrag was voor iemand die zich in het Engelse taalgebied in het Engels wilde bekwamen – als niet, daar hem je hem weer, een overijverige ambtenaar had gemeend de door de jury onderscheiden inzending nog eens te moeten inzien, omdat hij, ironisch genoeg, in de veronderstelling verkeerde dat de reisbeurs was toegekend aan Gerard van het Reve senior, een communist immers.
Tot zijn schrik stuitte de ambtenaar in het bekroonde verhaal niet op communistische sympathieën, maar op tegen een muur spattend zaad. Hier werd gemasturbeerd! Op het ministerie begonnen alle alarmbellen te rinkelen, want zoiets met overheidsgeld bekronen was in het Nederland van 1951 ondenkbaar. Staatssecretaris Jo Cals trok de toekenning van de reisbeurs aan Reve schielijk in.
Reve noemde het de ‘ironie van het Lot’ dat het nummer van Podium waarin de eerste, Engelstalige aflevering van Melancholia stond, een maand na verschijnen door justitie in beslag werd genomen, niet om de gewraakte scène bij Reve, maar om de voorpublicatie uit Ik heb altijd gelijk. Willem Frederik Hermans liet zijn hoofdpersoon fulmineren tegen de koningin en tegen de Nederlandse rooms-katholieken. Reve werd niet vervolgd, Hermans wel, maar in 1952 vrijgesproken van opzettelijke belediging.
Van het geld dat collega-schrijvers hadden ingezameld nadat zijn overheidsbeurs was ingetrokken, dacht Gerard Reve een reis naar de Verenigde Staten te maken. ‘In 1955 ga ik naar Californië’, schreef hij op 10 maart 1951 aan Hermans. Bij Max Nord, die net na de oorlog bij Het Parool zijn chef was geweest, informeerde Reve of de krant hem niet met een opdracht naar Amerika kon sturen. Uiteindelijk is hij nooit in Amerika geweest.
In 1957 sprak Reve met hoofdredacteur Matthieu Smedts van Vrij Nederland over de positie van recensent Engelse literatuur. Hij komt er in 1980 in de roman Moeder en zoon op terug, overigens zonder het specifiek over Engelse literatuur te hebben:
Ik zoude wekelijks boekbesprekingen en andere beschouwingen leveren, tegen een vaste maandelijkse vergoeding. Ik vroeg, geloof ik, voor 4¼ bijdragen honderd en vijftig, misschien ook slechts honderd en vijf & twintig gulden per maand, doch dat bleek een absurd voorstel van mijn kant te zijn, en wat dacht ik wel?
Smedts stelde aan Reve de ‘twee jonge medewerkers, Goudsblom en Eykelboom’ ten voorbeeld, die kennelijk minder geldzuchtig waren en dankzij hun werkzaamheden voor Vrij Nederland ‘thans alom hooggeschatte essayisten waren geworden’. In Moeder en Zoon merkt Reve, na de naam van de latere dichter Jan Eijkelboom dit keer als Eykeleboom misspeld te hebben, laatdunkend op: ‘Men zal hunne namen te vergeefs in enige encyclopedie zoeken.’ Joop Goudsblom was een bekende socioloog.
Tegen zijn alter ego R.J. Gorré Mooses zei Reve in 1958 dat
de beheersing van het Engels die ik nu verworven heb, mij eens van zeer groot nut kan zijn, en daarom werk ik in die taal voort, en blijf ik die taal dankbaar koesteren. Ik zal nog veel en hard moeten werken om iets tot stand te brengen dat ik zelf aanvaardbaar kan vinden. Ik moet nog veel vakmanschap verwerven.
Voor het geld hoefde hij het niet te doen: ‘Economisch voordeel heb ik er niet van gehad, tot nog toe. Buitenlandse uitgevers en tijdschriften betalen niet veel beter dan de Nederlandse.’ Het verhaal ‘A Prison Song in Prose’ was in 1960 het laatste werk dat Reve rechtstreeks in het Engels schreef.
Frank van Dijl
Dit is het tweede deel van het derde verhaal van een serie over de brieven in Op weg naar het einde en Nader tot U. Op zaterdag 15 oktober op Tzum het derde deel. Lees hier het eerste deel.
Foto boven: Nationaal Archief – F.N. Broers/Anefo.
Deze essays over Op weg naar het einde en Nader tot U worden, voorzien van voetnoten en personenregister, in gelimiteerde oplage in boekvorm uitgegeven naar ontwerp van Huug Schipper van Studio Tint. Reeds verschenen: ‘Ik zou erg graag iets goeds schrijven’. Over ‘Brief Uit Edinburgh’ en ‘Brief Uit Amsterdam’, ‘Niets onmenselijks acht ik mij vreemd’. Over ‘Brief uit Camden Town’ en ‘Brief uit Gosfield’ en ‘Ik leef voor anderen, dat is beslist een feit’. Over ‘Brief Uit Schrijversland (Modern Toerisme)’ en ‘Brief In Een Fles Gevonden’. De deeltjes kosten € 17,50 per stuk en zijn te bestellen bij Uitgeverij Fragment.