Recensie: Maurice Blanchot – Aminadab
Verrassend meeslepend verhaal over een zoektocht in de krochten van een wonderlijke binnenwereld
Maurice Blanchot (1907-2003) was een Frans filosoof, literatuurcriticus en romancier, en debuteerde in 1941 met zijn novelle Thomas De duistere. In zijn tweede werk Aminadab (1942) keert Thomas terug, maar of het mogelijk om hetzelfde personage gaat, is aan de lezer. Aminadab speelt zich af in een eigen ruimte, binnen de marges van een raadselachtig gebouw met even raadselachtige bewoners; zieken, bewakers, huisbewaarder, conciërge e.d., zonder dat er iemand is die contact heeft met de buitenwereld.
Wie Blanchot’s roman leest wordt overvallen door perplexiteit en blijft verbouwereerd achter. Het verhaal laat zich moeilijk vatten en ontwarren. Het is hard werken, maar je kunt het ook gewoon over je heen laten komen. De doorlopende tekst – opeenvolgende fragmenten, zonder hoofdstukken of zelfs witregels – zit vol wonderlijke, lange monologen en meanderende zinnen die niet altijd coherent zijn en vol tegenstellingen zitten.
Dat maakt het lezen van Aminadab een ervaring die te vergelijken is met bijvoorbeeld het labyrintische De plaats van Mario Levrero. Dat Blanchot een bewonderaar was van Kafka – en essays over hem schreef – is evenwel ook in deze roman te proeven. Blanchot’s verhalen gaan vaak over beklemmende ruimtes waaruit geen ontsnappen mogelijk lijkt, zoals ook in Het kasteel van Kafka. Blanchot ontkende echter dat hij Het kasteel had gelezen voordat hij Aminadab schreef.
De roman begint met de scène waarin Thomas door een meisje uitnodigend wordt gewenkt om binnen te komen. Hij steekt de straat over en betreedt een lange gang, zonder trap. Dit komt hem bijzonder voor, omdat de kamer van het meisje zich op de derde verdieping zou moeten bevinden. Later zal blijken dat er alleen trappen lijken te zijn die naar lagergelegen etages leiden. Achter een deur met de vermelding ‘Hier is de ingang’ hoort hij de geluiden van een flinke woordenwisseling. ‘Hij kon zich niet herinneren ooit zulke rauwe, schrille en tegelijkertijd gesmoorde kreten te hebben gehoord. Het leek wel of de ruzie in zo’n volmaakte harmonieuze en vriendschappelijke sfeer was uitgebroken dat die alleen maar door de verschrikkelijkste verwensingen teniet kon worden gedaan.’ Deze zin geeft al meteen een incoherente indruk; een zin vol tegenstellingen. Blanchot verkondigde het zelf al; ‘literatuur is ’taal die ambiguïteit wordt”.
Eenmaal binnen in deze bevreemdende, duistere wereld maakt Thomas kennis met talloze mysterieuze wetten en het wordt hem niet gegund zich vrijelijk door het huis te verplaatsen, want pas als je huurder bent heb je meerdere privileges. Tijdens zijn zoektocht door het huis, ziet hij meerdere deuren, gordijnen, een luikje dat, wanneer het geopend wordt, de deur vergrendelt. Via het luikje is een trap te zien, maar hoe kom je daar als de deur gesloten blijft? Nieuwe kamers die hij binnengaat hebben steeds een andere ambiance; een luxueuze uitstraling kan in een split second transformeren tot iets spookachtigs.
Bewakers proberen de orde te handhaven, maar knijpen regelmatig ook een oogje toe. Gedurende het leeuwendeel van de tijd zijn de bewoners volgzaam, gedragen zich zelfs slaafs ten opzichte van de ordehandhavers. Een meisje van de huishouding maakt hem in beginsel wegwijs in de regels van het huis. De enige persoon waar Thomas zich een beetje aan kan optrekken is Dom. Hij kan zich zelfs letterlijk aan hem optrekken, want ze worden aan elkaar geketend. Dom is door Thomas niet goed in te schatten, daar hij een tatoeage van een gezicht op zijn gezicht heeft. Verder maakt hij echter niet veel vrienden. Het blijft voornamelijk bij vluchtige, hallucinante contacten.
Blanchot zelf stond er ook niet om bekend een sociaal dier te zijn – zoals hij zelf zei, leefde hij in essentiële eenzaamheid – en hij laat het gevoel van beklemmende isolatie en desoriëntatie meanderen door het verhaal. Er zijn veel ontwikkelingen, maar tegelijkertijd gebeurt er bitter weinig om Thomas verder te helpen, en zijn zoektocht naar de derde verdieping duurt voort.
De vraag die rijst is wat de zin van het bestaan is binnen de absurditeit van dit universum. Hoe komen de bewoners daar, wat houdt hen daar en hoe verhoudt hun gevangenschap zich met het het feit dat ze hun lot gelaten dragen? Zijn er buiten nog mensen die zich om hen bekommeren?
De onrustbarende gebeurtenissen geven het geheel een claustrofobische lading. Er zijn niet altijd plausibele verklaringen voor de gebeurtenissen die ver van de realiteit af staan. Onderling wordt er veel gesproken, maar het is lastig om de raadselachtige gesprekken vol tegenstrijdigheden te doorgronden. Gesprekken die niet te toetsen zijn op op waarheid of misleiding.
De lezer wordt in dit ongrijpbare verhaal voortdurend misleidt door zinnen die een heel andere betekenis lijken te hebben dan in eerste instantie wordt gedacht. Net als de andere bewoners gaat ook Thomas zich steeds ondoorgrondelijker uiten en zich dingen inbeelden. Hij krijgt last van de waanideeën die ook de andere bewoners parten spelen. Het leven binnen het gebouw heeft soms veel weg van een wonderlijke, suggestieve dodenstad en Thomas is op zoek naar iets wat niet bestaat. Misschien zijn er in Aminadab zelfs raakvlakken te ontdekken met het allegorische epos De goddelijke komedie; Thomas belandt in de hel, maar op zoek naar de hemel bereikt hij alleen met grote moeite de louteringsberg. In plaats van Vergilius heeft hij steun aan de man die aan hem is vastgeketend, maar Beatrice die hem naar binnen heeft gewenkt en hem naar God zou moeten leiden, blijft uit beeld.
Er bestaan diverse theorieën over waarom Blanchot zijn boek Aminadab genoemd heeft. Een daarvan is dat het boek een allegorie zou zijn op de holocaust. Daarbij zou de aanname passen dat het genoemd is naar de broer van zijn goede vriend Levinas, die door de nazi’s werd vermoord en met deze zeldzame joodse naam getooid was. De tijd waarin het geschreven is maakt deze aanname aannemelijk. Maurice Blanchot was ten tijde van hun kennismaking (in Straatsburg, jaren twintig) verwikkeld in een flirt met het antisemitisme en Frans nationalisme. Hij was aanvankelijk aanhanger van de extreem nationalistische partij Action Française, om later het linkse gedachtegoed aan te hangen.
Een compliment aan het adres van Peter Bergsma is hierbij zeker op zijn plaats. Omdat Blanchot speelt met taal en betekenissen, getuigt het van veel creativiteit om een dergelijke roman in vloeiend en stijlvol Nederlands te vertalen.
Laat je meevoeren met de tekst en ga er niet vanuit dat je alles zult begrijpen, zeker niet bij een eerste lezing. Het gaat om het gevoel dat zijn zinnen bij de lezer oproept en de meerduidigheid die alsmaar zorgt voor paradoxen. Steeds lijkt de onthulling van het mysterie aanstaande, maar steeds is er weer die ambiguïteit die je heen en weer slingert. Een ambiguïteit die een appél doet op het vermogen van de lezer om voortdurend te interpreteren. Dat is de magie van Blanchot.
Marjon Nooij
Maurice Blanchot – Aminadab. Vertaald door Peter Bergsma. Kievenaar, Heveadorp. 350 blz. € 25,00.