Recensie: Max van Rooy – Gerard Reve en S. Carmiggelt: In gesprek en Dick Slootweg & Paul Witteman – Hoei boei!
Gebrouilleerd
1980 was, wat het werk van Gerard Reve betreft, een rijk jaar. Behalve een nieuwe roman, Moeder en Zoon, en een brievenboek, Brieven aan Wimie, verscheen een herdruk van De Taal der Liefde en Lieve Jongens in één band (beide boeken stonden model voor de mislukte film Lieve Jongens, die ook al in 1980 in première ging), waaruit de brieven aan kunstbroeder Carmiggelt werden weggelaten.
Toen ik Reve tijdens een Rotterdamse signeersessie op 13 september 1980 naar de reden daarvan vroeg, zei hij, dat hij indertijd de brieven in De Taal Der Liefde had opgenomen om het boek ‘nog enig volume’ te geven, net zoals hij indertijd Nader Tot U volmaakte met een reeks gedichten. Nu de twee liefdesromans als één boek verschenen, bestond die noodzaak niet meer en konden de brieven vervallen. [Reve bevestigde bij die gelegenheid dat Moeder en Zoon hetzelfde boek was dat hij ooit had aangekondigd met als titel Het Boek van Het Violet en De Dood. In 1996 verscheen nog Het Boek van Violet en Dood. Zie mijn verslag van de signeermiddag in Het Vrije Volk van 19 september 1980.]
Intussen is gebleken dat Reve en Carmiggelt sinds enige tijd gebrouilleerd zijn. Om die reden voerde de volksschrijver oppositie tegen de uitgave in boekvorm van het dubbelinterview dat Max van Rooy in 1975 met Reve en Carmiggelt had. Het boekje is er toch gekomen: In gesprek, en bevat behalve Van Rooys interview (dat eerder in Hollands Diep werd gepubliceerd) een gesprek met Carmiggelt óver Reve.
Beide heren blijken het hartelijk met elkaar oneens over tal van onderwerpen die door Van Rooy worden aangesneden met vragen als: Drank en schrijven?, De zwaarmoedigheid, Is er hoop volgens Gerard Reve?, Heeft Carmiggelt last van zijn bekendheid? Dankzij de opmerkingsgave van de interviewer weten we wat Carmiggelt en Reve droegen, (‘een vilten herenhoed op de jongenskruïlen’) en wat er in de ‘in de vijftiger jaren voor huisvrouwen ontworpen boodschappenmand’ van Gérard Reve zat. Evenmin onthoudt Van Rooy ons de informatie dat er eerst koffie werd ‘gedronken, waarna de beide door hem uit ‘erkentelijkheid meegebrachte’ flessen rode wijn worden ontkurkt. Per fles kostte die wijn ƒ 10,75 in toentertijdse guldens!
Ook over mededelingen als deze: ‘Gerard Reve is hongerig en heeft eerder om een boterham met pindakaas gevraagd, maar mevrouw Carmiggelt moest eerst boodschappen doen. Ze is nu terug’, moet je maar heen lezen.
Wat Reve zelf van dit soort uitgaven vindt, lezen we in Hoei-Boei. Herinneringen aan De Avonden van Gerard Reve, dat teksten bevat van een Vara-radioprogramma waarin de hoofdpersonen uit Reves eerste roman aan het woord kwamen. Aan programmamaker Dick Slootweg schrijft Reve:
Ik heb aan mijn werk niets toe te voegen. Zo ik belangrijk ben, ben ik belangrijk in mijn werk, en daarin alleen: erbuiten, heb ik niets belangwekkends mede te delen. (…) 99 van de 100 programmamakers zijn oncreatieve tobbers, die zelf niet kunnen denken, gevoelen, oordelen of begrijpen, en die mijn creativiteit willen gebruiken om hun programma’s interessant te maken. Dat ze dat willen, dat is hun recht, maar ik houd de boot af. De kabouters hebben nog niet één zin aan mijn nieuwe roman bijgedragen.
Nee, tegenwoordig maken de kabouters hun eigen boekjes.
Frank van Dijl
Max van Rooy – Gerard Reve en S. Carmiggelt: In gesprek. Peter van der Velden.
Dick Slootweg & Paul Witteman – Hoei Boei! Erven Thomas Rap.
Deze recensie stond eerder in Het Vrije Volk van 12 december 1980.