Je hebt een verleden nodig

We hebben allemaal een verleden, al is het bij de een wat ruimer bemeten dan bij de ander. Dichter Toon Tellegen, inmiddels eenentachtig, heeft er heel veel van, wel vijf keer zo veel als de gemiddelde middelbare scholier. In zijn bundel Tot de winter er op volgt kijkt Tellegen dan ook flink wat terug. Maar de speelsheid en de lichte toon zijn daarbij gelukkig nooit ver weg. Kwestie van altijd jong blijven, een talent dat Tellegen in zijn verhalen en gedichten ruimschoots etaleert. ‘Als je oud bent ben je altijd oud geweest, / als je jong bent zul je altijd jong blijven’ luiden de eerste regels een van de gedichten. Het klinkt als een cliché, maar clichés zijn over het algemeen maar al te waar. Toch zijn deze regels niet zo eenduidig als ze op het eerste gezicht lijken. Er zijn inderdaad mensen die hun hele leven jong en onbevangen weten te blijven en anderen die oud en zorgelijk geboren worden. Als je de teksten van Tellegen leest, lijkt hij zo iemand die eeuwig jong blijft. Maar dat verandert als je die twee regels opvat als een illusie: als je jong bent denk je dat dat altijd zo zal blijven en als je oud bent vergeet je dat het ooit anders was. Het is de illusie van de jeugd en de berusting (of vergeetachtigheid) van de ouderdom. Voor welke interpretatie je ook kiest, het feit blijft dat iedereen, jong of oud, rust op zijn verleden.

Het verleden slaat op de vlucht,
het is bang voor mij

ik zou het wat aan kunnen doen,
het laten stikken bijvoorbeeld, of vergeten

en dan alleen verder gaan
met alleen maar heden voor mij, achter mij

ik zou niets meer wegen,
nooit meer die loodzware voeten, die rug die bezwijkt,
die plotselinge steen in mij

en nooit meer schrijven, doorkrassen, verfrommelen, verdoezelen.

Zonder verleden heb je niets om voor te leven. Waar moet je het over hebben? Wat kun je nog schrijven of verzinnen? De gedichten in Tot de winter er op volgt zijn in die zin leeftijdloos, dat ze over iedere lezer gaan, jong of oud. Maar allemaal mensen met een verleden. Een mooi voorbeeld is het liefdesgedicht ‘Het omgekeerde van mij en jou’:

Jij en ik, wij zijn alles:
onafzienbaar en scherp begrensd,
van alle gemakken en ongemakken voorzien,
in volle bloei en verwelkt,
aangedaan en onverschillig,
hopeloos en zo vol hoop als we nog niet eerder zijn geweest

we zouden wel meer willen zijn,
maar dat kan niet:
meer dan alles is nog altijd alles

we grijpen elkaar, trekken elkaar omver –
modder spat op, we hijgen, we kunnen niet meer,
maar we zijn nog altijd alles

we staan op, slaan onze kleren af, draaien onze rug naar elkaar toe
en beseffen opnieuw
het omgekeerde van mij en jou is niets.

Het aardige van dit gedicht is dat het ook weer verwijst naar de regel ‘als je jong bent zul je altijd jong blijven’. Het is een hoopvol gedicht voor wie jong is en tegen de toekomst opziet. Nou heeft die hoop ook wel een keerzijde, voor de doorgewinterde poëzielezer althans. Ondanks een enkel typisch Tellegen-detail als ‘modder spat op’ of ‘slaan onze kleren af’, hult het gedicht zich wel heel erg in abstracties. Wat zijn bijvoorbeeld al die ‘gemakken en ongemakken’? En vooral, wat is er precies ‘onafzienbaar en scherp begrensd’, wat is ‘alles’? En is het omgekeerde daarvan wel ‘niets’? ‘Meer dan alles is nog steeds alles’ riekt zelfs een beetje wiskundig, het lijkt eerder een visie op de verzamelingenleer dan op een beschrijving van een menselijke liefdesrelatie, en daarmee een truc om de genoemde leeftijdloosheid te suggereren. Maar goed, dat is een last die alleen een beroepsgedeformeerde analyticus zal moeten dragen. Voor jongere lezers zal het eerder over de eeuwigheidswaarde van de liefde gaan of zo.

Want dat is de kracht van de altijd wat speelse Tellegen: lezers kunnen de soms filosofische diepgang misschien over het hoofd zien, ze ontkomen niet aan het idee dat er toch ‘iets’ is in zijn teksten. Dat geldt voor Tellegens meesterlijke dierverhalen, maar zeker ook voor zijn gedichten.

Wat zullen we doen –
afwachten, achteroverleunen en oud worden?
domweg oud worden?

we gaan zitten, laten onze tranen de vrije loop
en worden oud, verschrikkelijk oud, zorgwekkend oud

‘wat zijn jullie daar aan het doen?’ wordt er geroepen,
‘aan het oud worden,’ roepen we terug,
‘anders niet?’
‘nee’

ze komen bij ons zitten, ze willen dat ook wel
en worden samen met ons oud, klein, ingehouden oud,
aandoenlijk oud,
het oud worden van de eeuwige jeugd en de verbeelding.

Dit is Tellegen op zijn Tellegenst. De mensen die erbij komen zitten om ook oud te worden, zijn directe familie van de muis die besluit jarig te zijn en de man die gaat zitten om één minuut niet aan zijn geliefde te denken. Mensen en antropomorfe dieren kunnen in zijn rijke verbeeldingswereld besluiten nemen die niemand anders kan. Maar die je wel te denken geven. De slotregel verwijst weer naar de eerder genoemde regels ‘Als je oud bent ben je altijd oud geweest, / als je jong bent zul je altijd jong blijven’. Hier staan ‘oud’, ‘jeugd’ en ‘verbeelding’ zo dicht bij elkaar dat ze haast in elkaar overvloeien, waardoor ze het tijdloze en het leeftijdloze van deze poëzie benadrukken, maar haar tegelijk als fictie bestempelen. In gewone-mensentaal zou je bijna durven zeggen dat hier niet meer staat dan ‘je bent zo oud als je je voelt’. Maar dat is te kort door de bocht, want er staat meer. Er staan vragen naar de eigenschappen van jeugd en ouderdom en wie die bepaalt. En natuurlijk de vraag der vragen in hoeverre de verbeelding de werkelijkheid overlapt, of zelfs maakt. Het gedicht dat begint met de regel ‘De geur van zachtroze zoethout in de lente’ concludeert aan het eind: ‘die geur, die is van een verlepte aronskelk, / en die lente: / het regent, het is herfst en het blijft herfst / tot de winter er op volgt.’ Waarna wij blijven zitten met de vraag of hier de werkelijkheid de verbeelding eindelijk achterhaalt, of juist andersom.

Jan de Jong

Toon Tellegen – Tot de winter er op volgt. Querido, Amsterdam. 56 blz. € 15,99.

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2022-8.

Lees ook de recensie van Matthé ten Wolde over deze bundel.