Interview: Chrétien Breukers over de Meermanreeks: ‘De literatuur: het is en blijft een leuke kermis voor lieve softies’
Chrétien Breukers heeft met En in de nacht een riem (2019) zijn eigen, ogenschijnlijk fragmentarische stijl gevonden. In 2022 verschenen Praag aan zee en Hampelmann. Drie romans in een reeks van acht, met als hoofdpersoon Thomas Meerman. Roman, dagboek, bundeling of hoe je het ook zou willen kwalificeren: zeker in het geval van het werk van Breukers is dat totaal onbelangrijk. Ja, hij schrijft eigenlijk steeds hetzelfde boek, maar het is, in tegenstelling tot het werk van veel collega-auteurs, geen uitmelkerij. Meer, meer, Meerman!
Breukers: Ik schrijf in Hampelmann dat ik mijn werk aan een kennis heb laten lezen en dat hij vond dat ik soms moet doorschrijven, alinea’s meer moet uitwerken. Auteurs die alles helemaal uitschrijven, vervelen me. Ik zou mijzelf vervelen als ik alles zou uitleggen. Ik denk dat ik daardoor zo laat aan proza ben begonnen, omdat ik dacht dat ik scènes moest maken, verhalen moest uitbouwen, de personages een ontwikkeling laten doormaken. Allemaal veel te ingewikkeld. Ik ben van oorsprong een dichter – die zijn lui.
Toch is het Breukers met de roman Lot wel degelijk gelukt om een roman ‘oude stijl’ te creëren, al is dat boek in wezen een bundeling van verschillende verhalen.
Ik dacht het een keer te proberen zoals het zogezegd ‘hoort’. Daarna is die stijl langzaam geëvolueerd. In principe heb ik niets anders gedaan dan de lange stukken ertussenuit gesneden. Op een of andere manier heb ik het idee dat het in Hampelmann nog een stuk abstracter is geworden. Nou ja, daarmee praat ik iemand na die me dat vertelde. Ik denk eigenlijk eerder dat het wel meevalt. Wat wel opgaat: ik schrijf denkelijk geen poëzie meer omdat ik nu dit soort proza schrijf. Misschien dat ik op mijn oude dag nog een keer een lekkere pil schrijf. Oorlog en vrede of zo.
De kans is klein. Breukers is meer het type dat zou kunnen eindigen met kort werk in de trant van Thomas Bernhard.
Het heersende adagium is ‘schrijven is schrappen’, maar ik denk eigenlijk dat het eerder een kwestie is van wachten. Het blijf moeilijk om het punt te bereiken waarbij je zelf tevreden bent met de tekst. In principe moet je twee dingen uitvinden: de stijl en de vorm. Waarbij de vorm waarschijnlijk het allerbelangrijkste is, belangrijker dan veel collega’s helaas denken.
De kwestie of alles wat het alter ego Thomas Meerman in de reeks meemaakt autobiografisch is of niet, is, zoals eigenlijk bij elk boek, volstrekt irrelevant. De Noorse schrijver Karl Ove Knausgård beweert in zijn cyclus daarentegen alles tot in detail vast te leggen wat er in zijn leven gebeurt.
Het is ook de meest onwaarachtige vraag, die naar de autobiografische kanten van een werk. Als ik alles had doorleefd wat er in deze drie boeken staat, dan zat ik hier nu niet alleen met twee krukken, maar in een rolstoel aan het infuus. Het maakt het plat. Knausgård heeft in principe ook zijn vorm gevonden. Hij structureert juist heel zeker. Maar, terugkomend op de vorm. Ik lees nu voor het eerst heel geconcentreerd een paar delen van Het bureau van Voskuil. Eerst dacht ik ook dat hij alles maar oplepelde, maar dat is niet waar. Het zijn korte stukjes, heel listig aan elkaar gecomponeerd. Die man heeft zijn stijl en zijn vorm gevonden; en dat hij dat duizenden bladzijden goed houdt: petje af.
Niet voor niets is Gerbrand Bakker een heel grote liefhebber van J.J. Voskuil.
Ik snap dat nu ook wel, want zo zit De kapperszoon ook in elkaar. En de twee delen privé-domein van hem. Ik schrijf mijn teksten wel in zekere zin ad hoc op, zeg maar als invallen, indrukken, maar daarna begint het feitelijke monteren. Ik schrijf ook weleens een hoofdstukje helemaal uit, om te zien welk element ervan het beste werkt.
Ergens hebben al de teksten van Breukers in deze reeks iets weg van het werk van Herta Müller. En dan specifiek het collagewerk uit de bundel Die blassen Herren mit den Mokkatassen. Waarbij zij woorden en zinnen uit kleurentijdschriften combineert tot gedichten.
Dat beschouw ik als een groot compliment. Maar het is niet helemaal hetzelfde wat ik doe, en minder groots (denk ik). Ik verzamel zinnen, vang ze op. Het is het uit de lucht pakken van dingen. Daarna moet je proberen het op een zodanige manier bij elkaar te brengen dat het werkt. Dat is de arbeid. Ik ben, net als Benedictus XVI, een eenvoudige arbeider in de wijngaard van de Heer.
Het is duidelijk merkbaar dat de cyclus van Breukers aan het indalen is bij de recensenten. De kracht van het geheel wordt langzaam duidelijk.
Het is misschien wat oude mannenpraat, maar op het moment is er weinig aandacht voor literatuur, voor woordkunst. Kijk nu eens naar de ‘recensie’ in de Trouw. Daarin zegt Gerwin van der Werf, die overigens zijn uiterste best doet om nog wat echte literatuur in de krant te krijgen, dat hij het personage niet zo aardig vindt. Als ik het goed lees, betekent dat dat hij niet over onaardige personages in de literatuur wil lezen. Nou, en dat is toch een bijzonder lange rij. Dat is aansluiten geblazen.
Van der Werf vraagt zich in hetzelfde korte stukje, een vlaggetje eerder, af waarom hij over een dergelijk wat droevig persoon zou willen lezen.
Ja, waarom zou ik willen lezen over een Joodse, Tsjechische longlijder uit begin jaren twintig? Ja, waarom niet? Thomas van Veen is heel trots dat hij één keer een boek van een kleine uitgeverij heeft gelezen (Passage) en ontleent daar nu al een halfjaar een zekere street credibility aan. Als recensenten het al niet meer serieus nemen, wat moeten wij schrijvers dan nog verwachten? En het publiek richt zich heel sterk op de buitenkant, op wat altijd maar boven komt drijven. Voor wie schrijf je eigenlijk, dat is wel het probleem op dit moment.
Thomas Meerman levert in de reeks ook commentaar op het schrijven op zich. In Hampelmann komt dat proces heel sterk aan de orde. Het zorgt voor een fijn tongue-in-cheek-effect, een extra gelaagdheid.
Hampelmann speelt in Utrecht, Praag aan zee, nou ja, in Praag en het als eerste verschenen In de nacht een riem is eigenlijk het slot van de Meermanreeks (en speelt zich af in Utrecht). De omgekeerde schrijfwereld. Dit voorjaar verschijnt er nog een deeltje over Nijmegen, Het wonderjaar, en in 2024 nog eentje, getiteld De pen in het hart, naar It’s only rock ’n roll van The Rolling Stones. Ja, een universum van acht delen heb ik natuurlijk, à la AFTh, wel even enigszins moeten plannen. Maar ik beloof dat ik niet zulke dikke boeken ga schrijven. Toch moest ik de positie van Meerman gaan bepalen, hem contouren geven; hij was tijdens het schrijven aan de reeks echt tot leven gekomen – hij begint nu zijn eigen leven en oeuvre op te eisen.
Je zou de hele reeks kunnen kwalificeren als een Treppenwitz, een afterwit, nabranders van echte gebeurtenissen. De onderliggende geestigheid, de zelfspot houdt het geheel bij elkaar.
Sommige dingen hebben Thomas Meerman en ik gemeen, maar hij heeft ook nog een eigen leven. Ik moet hem dus een eigen wereld geven. Ik weet pas als ik ga formuleren wat ik wil zeggen. Ik begin, zoals Mulisch, te denken als ik schrijf. Joost Zwagerman plande boeken van tevoren en wist wat er allemaal in zou komen. Helaas zie je dat ook aan zijn werk. Thomas Rosenboom is bijna overgeorganiseerd, maar heeft daarnaast het talent om die mooie zinnen te maken. Ik heb tekstueel de neiging om mijzelf aan te vullen of te corrigeren. Leve de twist, al moet ik daar op dit moment, na mijn nieuwe heup, maar even niet aan beginnen.
In Hampelmann komen behoorlijk wat schrijvers voor. Jan van Mersbergen is een soort running gag.
Jan meldde onlangs heel trots dat hij nu een column heeft in een Hongaarse krant. Daar moet ik onbedaarlijk om lachen. Ik heb geen hekel aan de persoon Van Mersbergen, net zomin als aan de persoon Tommy Wieringa. Hij fascineert me. Over Jan kan ik rustig een uur nadenken. Wat zou hij nu doen? Wat zit er in dat hoofd? Hoe weet hij zichzelf zo te vergroten? Het fascineert mij mateloos dat hij denkt dat hij weet hoe het zit, hoe het schrijven functioneert. En Tommy, ja, dat ego dat groter is dan een heelal! Zoals hij laatst bij Brommer op zee ineens zei dat het roerige tijden zijn. Ja, dat kan alleen Tommy. En inderdaad, als ik nu zo af en toe naar buiten kijk, dan denk ik ook soms: roerig! Laatst hadden Hans en ik in onze podcast iets gezegd over Jans boek Carnaval en toen schreef hij op Twitter dat hij tegenwoordig beter op kritiek reageert dan vroeger. Prachtig! Geniaal. Zelfs in zelfbeschrijvingen wil hij de beste zijn. Onbedoeld geestig, niet erg doordacht. Jan als personage: een gouden vondst. Waren ze allemaal maar zoals Jan, of Tommy. Je hebt helaas schrijvers waar je een hekel aan kunt hebben, zonder tot de fascinatie te geraken. Ik heb bijvoorbeeld niets met de boeken van Ilja Leonard Pfeijffer. Het lijkt me zelf een prima vent, daar niet van. Maar fascinatie? Neen.
Breukers zou best weleens gelijk kunnen krijgen dat de delen in deze reeks weliswaar geen bestseller worden, maar dat ze wel zullen beklijven, langzaam steeds meer lezers zullen trekken. Het zijn namelijk teksten waarvan je aanvoelt dat ze goed zijn, maar niet precies de vinger erop kunt leggen waarom dat zo is. De boeken gaan over identiteit maar niet op de manier waarop het tegenwoordig in is.
Als ik vroeger boeken van mezelf nog eens las, dan zat ik weleens te tandenknarsen, beter zus, beter zo, maar nu heb ik het idee dat ik zo langzaam aankom waar ik wil zijn. De losse stukken zijn mijn ziel, meer is het niet. De boeken zijn ontstaan uit een idee en gaandeweg verandert dat totaal, het idee verdwijnt op de achtergrond, het boek ontstaat, ik ben er zelf verbaasd over. Soms als ik iets zeg, moeten mensen lachen en ik weet nooit precies waarom, soms ook huilen. Misschien is het met schrijven net zo – je weet allemaal niet waar het vandaan komt. Gelukkig maar.
Een boekhandelaar keek laatst nogal op van de prijs van Hampelmann. De kruidenier vond het behoorlijk wat geld voor ruim honderd pagina’s.
Er zijn tijden geweest dat er heel veel dikke boeken verschenen, omdat het drukken goedkoop was, het schrijven lekker snel ging met de laptop, copy paste. Type maar lekker door. Maar er zijn ook dikke boeken waar geen woord uit kan. Dat is dan wederom de vorm die de schrijver gevonden heeft. Ik zal altijd een lezer blijven, of ik mijn hele leven blijf schrijven is de vraag. Het kan een keer op zijn. Je hebt schrijvers die niets kunnen lezen als ze zelf met een boek bezig zijn. Daar heb ik geen last van. Lezen blijft de hoofdzaak. En de prijs van het boek, daar hadden we het over. Ja, nou ja. Het is veel geld. Toch is een avond uit eten in een slecht restaurant meestal duurder.
Ergens in Hampelmann staat een goed advies: laat u niet omscholen tot een schrijversvakschooltalent.
Daar zijn er heel veel van. Mensen willen zo graag. Hier in Nijmegen en in Arnhem kun je les krijgen van Thomas Verbogt, Heidi Koren en Tsead Bruinja. Wat leer je dan? Zaken die je beter kunt afleren. Ze willen afgietsels van zichzelf maken. Een jaar of vijftien jaar geleden had je een massa debutanten. Daar hoor je nooit meer wat van. Wanneer je zo’n boek las dan kon je uittekenen welke afdeling ze hadden doorlopen: vervreemding, de dystopische roman. Alles uit dezelfde mal. Er zijn minder echte doorzetters dan men denkt. Als je kijkt naar waar ik vandaan kom, een dorp in Limburg, hoor ik nergens bij. Maar ik hoor natuurlijk wel bij de literatuur. De literatuur zou me moeten belonen, een leuke prijs of zo, nog voordat ik in een rolstoel zit graag. Mensen die schrijven voelen zich vaak een beetje tekortgedaan. Nou, dat wordt een bittere pil. Waarschijnlijk word ik dan zo iemand als L.H. Wiener en schrijf ik op mijn oude dag alleen maar boze brieven. Een goed schrijver overigens, L.H. Wiener. Lekker de mopperfase in, dat heeft ook wel weer wat. Het blijft me verbazen dat de literaire wereld zo weinig inclusief is, zo uniform. Het is en blijft een leuke kermis voor lieve softies.
Alleen tijdens interviews weet Thomas Meerman waar zijn werk over gaat, daarna vergeet hij het weer. Geestig. Op welk punt zijn we aanbeland? Waar komt die naam eigenlijk vandaan?
Als ik wist waar mijn werk over handelt, was ik klaar. Dan hoef ik niet meer te schrijven. Lezen breidt uit, schrijven is proberen om erachter te komen wat er aan de hand is. Literatuur die over literatuur gaat, vind ik fascinerend, maar tegenwoordig vinden mensen over het algemeen dat het minst interessant. Meta-literatuur wordt soms saai gevonden. Ik smul ervan. En de naam Meerman is een antwoord op ene O die voorkomt in het boek De verzuimcoördinator van Nicole Montagne over beeld, afwezigheid en bedrog. Deze O is geënt op mij. Ik las dat als ‘nul’ en vond mezelf toch iets meer waard. Kleine oorzaak, grote gevolgen.
Guus Bauer
Hampelmann is te koop bij de betere boekhandel en rechtstreeks bij de uitgever.
(Foto’s Breukers via zijn Instagram-account)