Essay: Aart Aarsbergen – De troost van Johannes Vermeer
De troost van Johannes Vermeer
Kunstminnend Nederland is in rep en roer vanwege de grote Vermeer-tentoonstelling in het Rijksmuseum in Amsterdam, waar 28 van de circa 35 bekende schilderijen van de Delftse schilder zijn te bewonderen. De Vermeer-manie is op zijn hoogtepunt, wat maakt het werk van deze zeventiende-eeuwse kunstenaar zo bijzonder?
In de vorige eeuw, veelal in navolging van de invloedrijke Vermeer-deskundige Lawrence Gowing, werd de Johannes Vermeer vooral gezien als een koele observator, een gereserveerde, bijna gevoelloze registrator. Het kon hem niet schelen wat hij schilderde, hij was alleen geïnteresseerd in de vorm. ‘Zijn afstandelijkheid is zo compleet, zijn manier van observeren zo onpersoonlijk en toch zo efficiënt,’ aldus Gowing. Over Het meisje met de parel schreef hij: ‘Vermeer is goed beschermd; weinig van zijn leven of persoonlijkheid doorboort zijn wapenrusting. En wanneer een verontrustende ervaring de schelp binnendringt, gaat hij verder met het omsluiten ervan in een parelachtige bedekking van stijl, totdat de scherpte ervan is weggenomen.’
Tegenwoordig kijken we heel anders naar Vermeers kunst. We voelen ons juist aangesproken door de ingehouden, tijdloze emotie van zijn werk. Stephan Koja meent dat zijn werk juist ‘het rijk van de geest en de emotie’ raakt. Vermeer onderscheidt zich van zijn tijdgenoten door zijn diepere betekenis, aldus Koja, directeur van de Gemäldegalerie in Dresden waar twee schilderijen van Vermeer hangen. Terwijl de werken van tijdgenoten ‘vaak wereldse zaken benadrukken of zich bezighouden met onverhuld moraliserende boodschappen, ontstijgen Vermeers schilderijen het tijdelijke en het toevallige, streven ze naar een diepere, complexere betekenis en bieden ze de beschouwer ruimte om te overpeinzen en te reflecteren’.
De Amerikaanse journalist Lawrence Weschler interviewde in 1995 de Italiaanse jurist Antonio Cassese (1937-2011), die toen voorzitter was van het Joegoslaviëtribunaal dat in Den Haag plaatsvond. Hij vroeg hoe de eminente jurist alle gruwelijke wreedheid en kwaadaardigheid kon verdragen die hij dagelijks bij het tribunaal te horen kreeg, zonder er zijn verstand bij te verliezen. ‘Weet je,’ zei Cassese, ‘ik ging zo vaak als ik kon naar het Mauritshuis in de stad om wat tijd door te brengen met de Vermeers.’ Weschler realiseerde zich naar aanleiding van die opmerking dat Vermeer zijn werken schilderde in een periode waarin heel Europa net zo verdeeld en gewelddadig was als het Bosnië van de Joegoslavische burgeroorlog. Vermeer had met zijn werk een vreedzame enclave van troost gecreëerd in een wereld vol geweld. Johannes Vermeer leefde immers in een turbulente eeuw. Europa kende amper vier jaar van algemene vrede, altijd woedde er wel ergens een militair conflict. Burgers waren slachtoffer van brandschattende en moordende soldaten die door het krijgsgebied trokken. De Republiek der Nederlanden kende felle godsdiensttwisten, in Den Haag werd een bloedige politieke moord op de gebroeders De Witt gepleegd, de Fransen vielen het land binnen, op zee werd er met de Engelsen gevochten en delen van de Republiek kwamen onder water te staan. Delft werd opgeschrikt door de grote ontploffing van het kruitmagazijn, die een deel van de stad verwoestte. Ook in Vermeers persoonlijk leven was er geweld. Zijn vader was bij steekincidenten betrokken, zijn schoonvader mishandelde zijn vrouw, zijn zwager belaagde zijn schoonmoeder en zijn zwangere vrouw. Het geweld kwam tot aan de buitenmuur van zijn atelier. De Zweedse dichter Tomas Tranströmer (1931-2015) schreef er een beroemd gedicht over:
Geen beschermde wereld… Aan de andere kant van de muur begint het lawaai
begint de herberg
met gelach en gekanker, rijen tanden, tranen, gebeier van klokken
en de zwakzinnige zwager, doodsaanzegger voor wie iedereen
moet beven.
Maar het geweld drong niet in Vermeers eigen universum door. In de schaduwrijke interieurs waar het zonlicht voorzichtig binnenvalt, is het stil en spat het licht uiteen op de glans van een parel of van een koperen kan aan de wand. Straatrumoer hoor je slechts heel in de verte, via het openstaande raam. ‘De schaduwkant van het leven is in de schilderijen van Vermeer op een opvallende manier afwezig,’ meent schrijver Oek de Jong. ‘Duisternis en chaos, het lelijke en afstotende, het menselijk lijden en de dood behoorden niet tot zijn schilderkunstige wereld, wat uiteraard niet betekent dat hij er geen oog voor had – integendeel, zou ik haast zeggen. Zijn concentratie op schoonheid en harmonie, abstractie en verstilling lijken me te getuigen van een meer dan gebruikelijk besef van vergankelijkheid – waarvan liefde voor de schoonheid van de wereld de keerzijde is. Misschien is dit besef het sterkst ontwikkeld bij schilders die zich het meest toeleggen op de weergave van het licht, hét symbool van ons verlangen naar transcendentie.’
Vermeer schilderde Gods glorie, hij vierde de schoonheid van de wereld. Hij zocht als kind van zijn tijd naar Gods wonder dat zich in de wereld om hem heen openbaarde. In deze stoffelijke wereld, die zich als een ‘tweede bijbel’ liet lezen, was God evenzeer aanwezig als in de heilige schrift. ‘Het lijkt mij evident dat Vermeer de schoonheid en rijkdom van de aardse werkelijkheid als transcendent zag en dat hij daarvan wilde getuigen tot in het kleinste detail van zijn schilderijen’, meent de onlangs overleden kunsthistoricus Albert Blankert. Dit wordt op een prachtige manier duidelijk gemaakt in een gefingeerde brief die de Poolse dichter en essayist Zbigniew Herbert (1924-1998) Vermeer aan zijn leeftijd- en stadgenoot Antoni van Leeuwenhoek laat schrijven. De schilder pakt de pen op, omdat hij niet gelooft dat de ontwikkeling van de moderne wetenschap, die door Van Leeuwenhoek werd belichaamd, de mens veel verder zal brengen.
Het is niet onze taak raadselen op te lossen, maar om ons rekenschap van die raadselen te geven, het hoofd ervoor te buigen, en ook om de ogen voor te bereiden op eeuwigdurende verrukking van verwondering. […] Ik weet dat ik u niet zal kunnen overtuigen, en dat u het polijsten van lenzen noch het bouwen van uw Toren van Babel zult opgeven. Maar laat u ons dan ook vrij om door te gaan met onze archaïsche werkwijze, om de wereld woorden van verzoening toe te voegen en te spreken over de vreugde die voortkomt uit de herwonnen harmonie, en over het eeuwige verlangen naar wederkerige liefde.
Los van de theologische context van de zeventiende eeuw blijft de ‘verrukking van verwondering’ voor de moderne beschouwer de bijzondere aantrekkingskracht van het werk van Vermeer. Ik sta voor de zoveelste keer in mijn leven voor het Gezicht op Delft in het Mauritshuis en ben opnieuw geroerd door de zachte harmonie en vreedzame stilte die het schilderij weerspiegelt. Het is dit gevoel dat me bij bijna alle werken van Vermeer bekruipt. De werkelijkheid om je heen komt tot stilstand, je treedt een andere wereld binnen. Het zijn niet altijd de onderwerpen van Vermeers schilderijen die me per se aanspreken, het zijn vooral de poëzie en het licht die zijn werken zo onweerstaanbaar maken. Ze blijven ons bezighouden, keer op keer als we ervoor stilstaan, want ze zijn nooit helemaal te duiden, er blijft altijd iets te gissen. De raadselachtige schoonheid en vreedzame harmonie die Vermeers schilderijen tonen, bieden ons troost in een wereld die onvolkomen, ruw en wreed is, zo realiseerde rechter Antonio Cassese zich toen hij het Mauritshuis bezocht. Troost in een steeds onherbergzamer wereld. Dat is het raadsel van Vermeer, dat waarschijnlijk nooit volledig zal kunnen worden ontrafeld.
Aart Aarsbergen
Dit is een enigszins aangepast fragment uit het nieuwe boek van Aart Aarsbergen – Het raadsel Vermeer, Kroniek van een schildersleven. Sterck & De Vreese, Gorredijk. 240 blz. € 27,50.