Interview: Fernando Aramburu over Het tellen van de dagen
Als je een weg hebt, kun je lopen
De Baskische schrijver, dichter en essayist Fernando Aramburu (1959) sloeg wereldwijd zijn grote slag met zijn fel realistische roman Vaderland. Een lastig te overtreffen magnum opus over een nationalistisch bergdorp en de invloed van de bevrijdingsbeweging c.q. terreurorganisatie ETA op de bewoners. Met het zojuist verschenen Het tellen van de dagen, ruim zeshonderd pagina’s aangrijpende psychologie, weet hij dit literair gesproken op z’n minst te evenaren.
Aramburu: Hoofdpersoon Toni wacht op het verschijnen van de gierzwaluwen, als teken dat het zijn tijd is. Een begrip in mijn Spaanse regio, maar uitgevers in andere landen, zoals Portugal, Frankrijk, Finland en hier in Nederland, hebben verzocht om een aangepaste titel, omdat het niet zo goed klinkt, in sommige gevallen ook een negatieve connotatie heeft. Het tellen van de dagen past natuurlijk ook heel goed. We kennen allemaal wel periodes waarin we de dagen tellen. In het geval van Toni is dat letterlijk te nemen. Hij heeft een einddatum bepaald.
In vroeger dagen had ik een idee, een dilemma en startte gewoonweg met schrijven. Het heeft me diverse romans opgeleverd. Je leert, weet wanneer je fouten hebt gemaakt. Bij Vaderland ben ik al anders te werk gegaan. Voor Het tellen van de dagen heb ik behoorlijk lang van tevoren nagedacht over de protagonisten, de tijdspanne, de taal, de plaats van handeling, Madrid, ook al noem ik die nooit, over de totale vorm, een handvest voor Toni, maar ook voor mij als schrijver. Hij kan heel eerlijk en open schrijven omdat zijn teksten in eerste instantie voor hemzelf zijn. Hij daalt af naar de diepste krochten van zijn ziel, daar waar de waarheid te delven is.
In principe is dit boek opgebouwd als een planetenstelsel. De verteller Toni in het midden als de zon, met daaromheen alle mensen waarmee hij meer of minder te maken heeft. Vandaar ook dat het boek opent met een diagram met zijn vader en moeder, zijn ex-vrouw, zoon, broer, schoonouders, belangrijke vriend Kunstpoot en de eerdere liefde Águeda, die eventueel allemaal nog een satelliet hebben. En dan is er nog een soort exoplaneet: de anonieme briefjes die hij in de bus krijgt. Een diagram als extraatje voor de lezer, hoewel er niet bijster veel karakters zijn.
Heel wonderlijk voor mij, een surrealistische ervaring, is dat de namen in het diagram in mijn handschrift zijn opgenomen, in bijna alle talen. Alsof ik die zou beheersen, terwijl ik de kwalificaties zoals ‘papa’, ‘anonieme briefjes’, ‘die kwezel’ en ‘de hond’ in het Spaans heb geschreven. Het zijn ‘mijn’ letters. Waarschijnlijk is er een computerprogramma dat een handschrift kan kopiëren.
Om de overgangen tussen de verschillende personages, tussen de tijdsprongen van heden, naar verleden, van jeugd, naar echtscheiding, van lagere school naar lesgeven, zo natuurlijk als mogelijk te laten meanderen heeft men een grondbeginsel nodig. Ik heb veel geïmproviseerd, maar dat was alleen mogelijk omdat de basis zo sterk was. Als je een weg hebt, kun je lopen. In het begin maak ik me helemaal niet druk over de handelingen. Het enige dat ik nodig heb is het einddoel. Een punt aan de horizon waar ik naartoe kan werken. Op elk moment van de vertelling wil ik weten waar ik me bevind ten opzichte van dat einde. Dat geeft ook structuur aan het proces van het schrijven zelf.
Toni is een cynicus, maar toch neemt hij de moeite om zichzelf te analyseren. Waarschijnlijk voel je daardoor gedurende het lezen de twijfel waaronder hij zucht. Een groot voordeel van een vast einde – al kan ik dat tijdens het proces het nog wel aanpassen, aanscherpen of afzwakken als dat beter werkt – is dat je als schrijver precies weet of een detail belangrijk is of niet. Iets dat ik niet wist toen ik ooit begon met schrijven. Het heeft lang geduurd eer ik doordat hoe belangrijk dat is voor romans, de vooruitwijzingen, de significante zinnetjes die alles zeggen. Die oplichten bij de oplettende lezer. Ik heb veel bladzijden weggegooid omdat ze niks brengen. Terwijl ik toch mijn uiterste best had gedaan.
Wanneer ik een roman schrijf worden mijn hersenen door die roman gekoloniseerd. Alles wat om mij heen gebeurt, zou nuttig kunnen zijn. Maar juist het schiften, alleen het allerbeste toelaten, is moeilijk, vereist ongekende discipline. Een meanderend werk zoals Het tellen van de dagen schrijf je niet naast je werk of in het weekend. Het was een heel intensieve arbeid, deels geschreven tijdens de pandemie, zeven dagen in de week, van ’s ochtends tot ’s avonds. Voor mij is het in elk geval funest om een dergelijk project te onderbreken voor reizen, promotie of ander werk. Dat kan ik me gelukkig sinds een jaar of dertien veroorloven. Het is een privilege om je leven te kunnen wijden aan de literatuur.
Veel collega’s maken aantekeningen voordat ze aan het daadwerkelijke schrijven gaan. Dat doe ik niet, maar ik houd wel een blanco schrift bij de hand waarin ik invallen noteer, die ik eventueel later nog kan gebruiken. Ik maak daarin lijsten met eigenschappen van de protagonisten. Scènes die ik zeg maar tweehonderd pagina’s verderop kan gebruiken. Invallen die regels kunnen worden. Dat schrift is mijn handleiding, begeleidt me tot aan de laatste zin.
Zelf heb ik nooit anonieme briefjes gekregen. Wat niet is kan natuurlijk nog komen. Ik kwam op het idee omdat ik een tegenwicht nodig had, zodat Toni’s verhaal niet het enige gezichtspunt is. De briefjes zijn kritisch, laten de lezer toch even nadenken over wat Toni allemaal beweert. Er is me al duizend keer gevraagd wie nu toch die briefjes schrijft. Het geheim daaromtrent neem ik mee in mijn graf. De roman verbiedt het me om dat te zeggen. Misschien weet ik het ook wel niet. Interessant dat u zegt dat het iemand kan zijn van buiten de kring, van buiten de roman zogezegd, een interventie.
Het wordt al snel duidelijk dat Toni niet in de valkuil van het nihilisme wil trappen. Het cynisme verandert in geestigheid, in zelfspot vooral. Hij respecteert de normen, gaat werken op school. De donkere waarheid houdt hij voor zichzelf, kan daardoor zonder remmingen schrijven. Hij is geen auteur, maar zo langzamerhand krijgt hij de smaak te pakken, denkt toch dat het tot een boek zou kunnen komen. Dat nuanceert zijn gedachtegang, zorgt ervoor dat hij toch de positieve aspecten van het leven inziet en waardeert.
Nikita, de zoon van Toni, gedraagt zich op een manier die bij de tijdgeest past. Ik heb vele jaren als leraar Spaans met jongeren van doen gehad. Ik verbied mijzelf om als een soort oude kerel over de jeugd te klagen. Zij zijn ook slachtoffers van de tijd, kiezen er zelf niet voor, net zomin als wij er voor kozen om ons op een bepaalde manier te gedragen. Toen ik achttien was, werd Spanje een democratie. Ik was deel van een positieve beweging. De jonge mensen van nu leven in een wereld die wij ‘vervuild’ hebben. Ze staan op, het ontbijt staat klaar. Er blijft hen niet veel anders dan taboes doorbreken. Het zal veranderen. De pendel slingert weer een keer terug.
Toni is opgevoed tijdens Franco. Hij wilde niet zoals zijn ouders leven, heeft geïnvesteerd in democratie, in zijn huwelijk met de beeldschone Amalia, te hoog gegrepen voor hem eigenlijk. Hij las veel, heeft zich zo goed als mogelijk proberen te ontwikkelen. Midden vijftig is hij alleen, voelt zich een mislukkeling, een verliezer, een bedrogene. Hij heeft twee gezichten. De leraar, de volgzame man, niet gewelddadig en dan de kwade man op papier, de man vol zelfhaat ook. Hij is echt niet zonder schuld. De maatschappelijke componenten reflecteren in hem. De geschiedenis van Spanje is in zijn personage geïntegreerd, opgezogen als het ware. Ik onderbreek de handeling nooit om expliciet over geschiedenis te vertellen, dat leidt onnodig af.
Águeda is de spil waarom alles draait, zonder haar heeft deze roman geen zin. Het is heel grappig dat wanneer een recensent of interviewer niet over haar begint, ik weet dat ze het boek niet hebben uitgelezen. Zij verschijnt ergens middenin het boek, symboliseert de hoop. Toni vecht tegen het aannemen van die hoop, maar wordt overmand. Een teken van zijn zwakte ook. Zoals Toni Amalia heeft geïdealiseerd, zo zet ook Águeda Toni op een voetstuk, heeft alle honden die ze heeft gehad sinds dat Toni haar heeft gedumpt naar hem vernoemd. Ik houd van dergelijke geestigheid. Ik heb zelf twee honden, waarvan ik er een vernoemd heb naar, laat ik het maar ‘een personage’ noemen.
Kunstbeen moest eigenlijk de booswicht zijn in de roman, maar veel lezers vinden hem, ondanks alles, heel sympathiek. Hij is natuurlijk ook al bestraft met zijn depressies en zijn bij een bomaanslag verloren been. Hij kan zich het cynisme veroorloven. Of ik nu romans schrijf of lees. Ik blijf me verbazen dat we zulke complexe mensen kunnen neerzetten met hulp van woorden. Terwijl we eigenlijk niet veel meer doen dan een partituur ter ontcijfering aan de lezer voorschotelen.
Een roman is voor mij geslaagd wanneer het boek de lezer als het ware ook leest, de eigen ervaringen aanzwengelt. Dat men het idee heeft door het boek ‘bekeken’ te worden. In Madrid in het park was ik aan het signeren op een boekenbeurs toen een man naar me toe kwam, een midden vijftiger, zeer nerveus. Hij had een brief bij zich van dertig kantjes met overeenkomsten in zijn leven met mijn personage Toni. Ik was sprakeloos toen hij zei dat hij er van overtuigd was dat Het tellen van de dagen hem het leven had gered, hem van zelfdoding had afgehouden. De nacht daarna kon ik niet slapen. Het mooiste geschenk dat een schrijver krijgen kan. Een boek als een levend organisme.
Guus Bauer