Recensie: Elly de Waard – Meestal tussen de bomen
Repetities voor het sterven
De nieuwe poëziebundel Meestal tussen de bomen van Elly de Waard is haar twintigste bundel sinds zij in 1978 debuteerde. Deze bundel, de laatste op rij in veertig jaar dichterschap, bevat 27 gedichten waarvan het merendeel in het teken staat van terugkijken op een lang leven en een naderende dood. De Waard stond in de jaren tachtig aan de wieg van de dichtersgroep ‘De Nieuwe Wilden’. Nu, een kleine veertig jaar later, lijkt dat wilde in haar poëzie tot stilstand, tot verstilling te zijn gekomen. Zoals in het gedicht ‘Freeze’: ‘Als ik diep in balans ben, zoals mij wel eens / overkomt, waarom zou ik dan ooit / nog willen bewegen?’ In het gedicht ‘Stemming’ verwoordt de dichter die stilstand op de volgende wijze: ‘Rust van een hoge sloot / van water dat op land ligt onder regen / glanzende plas met stille hemel / waarin een ruimte als voorbij de dood.’
Over het huis dat De Waard in de Noord-Hollandse duinen bewoont, maakte de dichter Joseph Brodsky, die er tijdelijk verbleef, ooit de opmerking dat je ‘echt beter denkt onder een hoog plafond’. Dat huis en vooral de natuur rondom dat huis, zijn door die gunstige denkomstandigheden in haar nieuwe bundel ruimschoots aanwezig. Een voorbeeld is het gedicht ‘Het bos en ik’.
Het bos en ik
Wat is een tuin? een stukje grond
omheind vanwege eigendom,
in mijn geval een bos.
Er zit geen plan achter mijn tuin,
hij is gegroeid zoals de bomen.
Het gedicht bestaat uit vijf strofen, die een beschrijving geven van het omgaan van de ‘ik’ met de natuur rondom haar huis: het snoeien van bomen, het maaien van gras, het opschonen van struikgewas en het creëren van uitzicht. Na dit rustig anekdotisch toewerken naar het slot: ‘de natuur, die ook/die van mijn binnenste is’, volgt de coda:
Coda:
Wie de ouderdom haalt en wordt
tot hoe hij in aanleg werd bepaald
is uitzonderlijker dan de horde
ongedefinieerden die nog dwaalt.
De Waards bundel bestaat uit twee delen, voorafgegaan door een inleidend gedicht ‘De negende maand’. Die negende maand is september, de geboortemaand van De Waard.
De negende maand
September en de atmosfeer is stil
er valt nog nauwelijks bladzelfs op de kleinste schaal van zichtbaarheid
houdt de natuur zich in, de miniscuulstebloei treedt aan het licht, er is
alleen verademing – ook in mijzelfhet is mijn geboortemaand, een
cyclus komt ten einde en er wachteen zoveelste begin, een nieuwe jaarring
In de cyclus van de seizoenen neemt de maand september een bijzondere plaats in, want ‘er valt nog nauwelijks blad’ en ‘de atmosfeer is stil’. De vergankelijkheid in september van de natuur en ‘ook in mijzelf’ zijn nog net niet zichtbaar, maar dient zich wel aan in het besef van verval dat is verwoord als: ‘er wacht een zoveelste begin’.
Na 82 jaar en alweer een ‘een nieuwe jaarring’ zijn in de gedichten bespiegelingen te vinden over het leven dat achter ligt en over dierbaren die daarin een rol hebben gespeeld. Dat terugblikken gebeurt in de slaap en in dromen. Er wordt in de bundel veel geslapen, gedroomd en gereflecteerd op de dromen bij het ontwaken. Voorbeelden daarvan zijn te vinden in de gedichten ‘Nacht in de cinema’: ‘De laatste tijd word ik als ik slaap/zo zwaar en vol’, in ‘Un bel dí, vedremo’, dat een motto meekrijgt van Chris van Geel: ‘Ik droomde, het was de waarheid.’ In het gedicht ‘Onomwonden’ formuleert de dichter het zo: ‘Verstrengeld in een lint van dromen /werd ik wakker’. En in het gedicht ‘Het verschil tussen dag en nacht’ dringen zich de dierbaren op: ‘In de onmetelijke ruimte van de nacht/verdringen zich de schimmen van wie je/ooit hebt liefgehad.’
In het gedicht ‘Het koffertje’ wordt al dat slapen, dromen en ontwaken van de ‘ik’ expliciet verbonden aan de dood.
Het koffertje
Is dit dan al de voorbereiding op mijn dood?
Dat ik in slaap, in dromen elke nacht
de flarden van mijn levensloop
voorbij zie komen? Zijn dit de repetities
voor mijn sterven onverhoopt?Ik zag jou, mijn vriend van lang geleden,
met wie het nooit iets werd omdat ik
andere wegen insloeg – ik was blij
je te hervinden tussen al die velen,
maar het koffertje dat ik bij me droegen dat ik met je wilde delen bleek opeens
zoek, wat mij dwong tot speuren tussen de
voeten op de vloer en toen ik daarvan opstond
was ook jij verdwenen. (…)
In dit en de andere ‘droomgedichten’ is het moment van wakker worden cruciaal. Het ontwaken laat de dichter achter in ‘een dag die als een leeg strand om mij lag’ (uit ‘Onomwonden’). Ook laat het ontwaken een afbrokkelend droombeeld achter dat een ‘ochtendlijk hologram op de huid van dit ogenblik schreef’ (uit ‘Un bel dí, vedremo’). Het gedicht ‘Het koffertje’ eindigt tenslotte in een nieuw inzicht bij het ontwaken:
(…). De ochtend brak
mijn slaap en wierp een ander licht op
dit geheel van zoeken. Wat ik tenslotte vond
was niet wat ik had gezocht, maar wat
misschien wel waardevoller was, omdat
het mijn droom een nieuw verband gaf
dat mij aan sterven deed voorbij zien.
Met de metafoor van het koffertje dat zoek raakt, het zoeken en het vinden van wat niet wordt gezocht, keert het anekdotische van De Waards gedichten in zijn tegendeel en verleent het diepgang.
De hierboven aangehaalde gedichten uit de bundel Meestal tussen de bomen, ademen de sfeer van vergankelijkheid en verval. Niet dramatisch, maar op een rustige manier. De Waard behoort niet tot de dichters die de ingewikkeldheid tot norm hebben verheven. En dat kan haar niet worden verweten. De besproken gedichten zullen de zoektocht naar diepgang en essentie van deze bundel voor de lezer overtuigender maken. Ze zijn de moeite van het lezen zeer waard.
Hanneke van Schooten
Elly de Waard – Meestal tussen de bomen. De Harmonie, Amsterdam. 48 blz. € 16.90