Recensie: Oek de Jong – De hemelvaart van Massimo
Deze recensie over het debuut van Oek de Jong komt uit 1977.
Oek de Jong, talentvol verteller
‘Op een hete zomerdag waren ruiters opgedoken in de oneindigheid van de steppe. Zo’n openingszin kom je in de Nederlandse literatuur weinig tegen, vooral in die van de laatste tijd. Zo’n zin belooft dat er iets gaat gebeuren, misschien zelfs wel iets spannends, en niet zomaar te midden van weilanden met koeien, maar in een exotisch steppendecor. Kom daar tegenwoordig maar eens om.
Oek de Jong begint zijn verhaal ‘Het examen’ met die zin. De bundel waarin het is opgenomen heet De hemelvaart van Massimo en is De Jongs debuut. Nu spelen niet alle tien de verhalen van deze bundel zich buiten Nederland af, in feite zelfs maar vier: het zojuist genoemde ‘Het examen’ en ‘De onbeweeglijke Tze’, welke we beide wel zo ongeveer in China mogen plaatsen en ‘De hemelvaart vaart van Massimo’ en ‘De mars van Giuseppe’, waarin Italië de plaats van handeling is.
Maar het is niet alleen hierdoor dat De Jong zich onderscheidt. Opvallender nog is de gevarieerdheid van zijn verhalen. In ons land houdt de schoenmaker zich bij zijn leest en kennen we dan ook schrijvers van ‘het fantastische verhaal’, ‘het neorealistische verhaal’, ‘het komische verhaal’, ‘het tragikomische’, ‘het feministische verhaal’, ‘het stoethaspelverhaal’, ‘het rolmopsenverhaal’, enz. enz. De Jong doet hieraan niet mee. Zijn bundel bevat wel verhalen die wat stijl of sfeer betreft aan elkaar doen denken, maar je zou ze bijna aan verschillende auteurs kunnen toeschrijven. En zonder hem tot een pasticheur of een slaafse imitator van anderen te willen bestempelen, moest ik tijdens het lezen van deze verhalen nu eens aan Vestdijk, Nescio of Bordewijk denken, dan weer aan Slauerhoff, Belcampo of Mensje van Keulen.
In ‘De handen van Moeskops’ bijvoorbeeld voorbeeld laat De Jong zich kennen als schrijver van het fantastische verhaal: Moeskop is uitgerust met een paar handen die zich maar weinig gelegen laten liggen aan de wil van hun eigenaar. Ze gaan steeds meer een eigen leven leiden, wat ten slotte tot een fatale afloop leidt. Nu ben ik zelf niet zo’n verschrikkelijk liefhebber van dat soort verhalen. Malligheid bedenken kan iedereen en vaak schijnen schrijvers van fantastische verhalen zich ontslagen te achten van de plicht ook nog eens goed te schrijven.
Weliswaar is dat bij Oek de Jong niet ’t geval, maar toch lees ik liever een ‘doodnormaal’ verhaal als ‘Rita Koeling’. Hierin wordt een schooljongetje verliefd op een meisje uit zijn klas, tevens de dochter van een ijssalonexploitant. De liefde is wederzijds, maar het jongetje weet absoluut geen raad met de seksuele avances van het al wat rijpere en vroegwijze meisje. Hij is vooral bang voor ontdekking en verloochent uiteindelijk zelfs zijn liefde door het meisje recht in haar gezicht te spuwen in nabijheid van hem pestende schoolgenoten.
Prachtig vond ik ook ‘Dekker, Koolen & Buis’. Drie ietwat in ’t leven teleurgestelde mannetjes zetten samen een groots plan op. Ze willen een fabriek oprichten voor de productie van koelijs. In de krant hebben ze namelijk gelezen dat de zomers steeds warmer worden, dus dat moet wel tot een miljoenenzaakje uit kunnen groeien. De fabriek komt er wel, maar klanten blijven uit. De melancholie in dit verhaal is met heel weinig middelen bereikt en wordt voortdurend gedragen door het komische, zonder dat een van beide elementen ergens de overhand krijgt.
Veel van de mannen in De Jongs verhalen halen zijn er eigenlijk maar zielig aan toe, zoals Theo Blaak in ‘De daad’, die met zijn broer Bram een speelgoedzaak drijft. Het is echter Bram die de beslissingen neemt en met de handelsreizigers praat. Nadat dit al jaren zo is gegaan, besluit Theo eindelijk eens ‘een daad’ te stellen. Zelf vrijgezel, maakt hij de vrouw van Bram het hof. Zij gaat op zijn avances in, maar als het uiteindelijk tot een afspraakje in een hotelkamer komt, is hij niet tot ‘de daad’ in staat.
Het is niet zo eenvoudig uit te maken wat deze bundel nu zo leesbaar en Oek de Jong tot een uitstekend debutant maakt. De gevarieerdheid van zijn verhalen is natuurlijk mooi meegenomen, maar is zeker niet de bepalende factor. Is het soms de verfrissende afwezigheid van een al of niet expliciet aanwezige problematiek. Ik denk dat dat er in ieder geval iets mee te maken heeft. De Jong schrijft niet zoals zoveel anderen, als iemand die in zijn verhalen iets wil bewijzen, aantonen, inzichtelijk maken of wat dan ook. Hij is ‘gewoon’ een getalenteerde verteller van verhalen en dat zonder tot oppervlakkigheid te vervallen.
Everhard Huizing
Oek de Jong – De hemelvaart van Massimo. Meulenhoff, Amsterdam.
Deze recensie werd eerder gepubliceerd in het Nieuwsblad van het Noorden op 4 juli 1977.