Recensie: Jan Siebelink – De herfst zal schitterend zijn
(Deze recensie van De herfst zal schitterend zijn komt uit 1980)
Het symbolisme van Jan Siebelink is niet langer een maniertje
In de boeken van Jan Siebelink is het vaak warm. Die warmte is echter nooit van het weldadige soort maar één die de mensen afmat, broeierig en onheilszwanger. Dit weertype overheerst ook weer in zijn nieuwste roman De herfst zal schitterend zijn. Eén van de romanpersonages merkt op een gegeven moment zelfs op dat ‘Heel West-Europa is gevangen in een hittegolf.
Typerend voor Siebelink is nu dat beschrijvingen van het buitengebeuren vaak als indicaties kunnen worden opgevat voor wat zich in het innerlijk van zijn personages afspeelt. Als je als schrijver zoiets niet dan met de uiterste voorzichtigheid hanteert, wekt dat al gauw een maniëristische indruk. En inderdaad was kunstmatigheid troef in het vroegere werk van Siebelink, met name in Nachtschade en Een lust voor het oog, waarin de symboliek voor het opscheppen lag. In de latere verhalenbundel Weerloos en de novelle Oponthoud meenden sommige recensenten al een soberder geworden Siebelink aan te treffen al is dat mij nooit zo opgevallen.
Maar in De herfst zal schitterend zijn lijkt hij zich ten slotte serieus iets van de kritiek aangetrokken te hebben. Overdreven literaire poespas heeft hier plaatsgemaakt voor een veel ingetogener aanpak, al blijft Siebelink symbolist genoeg om zich te onderscheiden van zijn meer realistische collega-schrijvers en gelukkig maar, want daarvan hebben we er al meer dan genoeg.
De symboliek is subtieler en suggestiever geworden, de door Siebelink gebruikte beelden zijn op meer dan één niveau gaan fungeren. Dit geldt ook voor de al genoemde broeierige atmosfeer die de hele roman door voortduurt. Deze weerspiegelt niet alleen de broeierige relaties tussen de romanfiguren, maar bepaalt ook in belangrijke mate de sfeer van het boek zorgt voor spanning.
Er gebeurt maar weinig in deze roman, alles staat in het teken van een verlammende inactiviteit en het weinige dat er gebeurt, laat zich uiterst moeilijk samenvatten. Hoofdpersonen zijn in ieder geval Michiel, dertiger, werkloos academicus, en zijn iets jongere, bloedmooie vrouw Hella. Ook zij zoekt, tevergeefs, een baan. Beiden bestrijden elk op hun manier een dreigende leegte waar hun werkloosheid zoal niet de oorzaak dan toch symbool van is: Michiel door zich op te werpen als leider van een actiecomité dat er op uit is een in de buurt gebouwde en overlast veroorzakende sporthal te laten verdwijnen. Zo wordt de ene leegte bestreden door een andere te creëren.
Hella houdt zich op een nogal neurotische wijze bezig met de inrichting van de slaapkamer van hun vierjarig dochtertje. Ook zij wordt hierbij beheerst door horror vacui. Op een gegeven moment betrapt Michiel haar erop dat ze bezig is bed, deur en vensterbanken met allerlei fantasiefiguren te beschilderen. Als ze hem vraagt of hij het mooi vindt, antwoordt Michiel: ‘Ik vind het echt mooi, maar je weet nooit maat te houden. Het is net te veel van alles.’
Maar het is niet uitsluitend de werkloosheid van Michiel en Hella die voor de leegte verantwoordelijk is. Ook hun huwelijk dreigt steeds inhoudslozer te worden en het is vooral de onontkoombaarheid daarvan die in deze roman de nadruk krijgt.
Ooit is er ‘iets’ geweest tussen Hella en de broer van Michiel, Id, en Siebelink laat de lezer lange tijd in het ongewissee over wat dat ‘iets’ nu precies geweest is. Via de herinneringen van Michiel en Hella laat zich heel langzamerhand een vaag beeld reconstrueren van wat er ‘die avond in Martin’s’ (een bar) is voorgevallen. Maar helemaal vat krijg je er als lezer niet op en het is ook nog maar de vraag in hoeverre de reconstructies van Michiel en Hella zelf betrouwbaar zijn. Niet voor niets valt in een van de dialogen de naam van Carlos Saura in wiens films de problematische verhouding tussen fantasie en werkelijkheid, heden en verleden, een belangrijk thema is.
In ieder geval doemt ‘die avond in Martin’s’ steeds weer op in Michiels herinneringen als een voortdurende dreiging (hij is bang zijn vrouw te verliezen), terwijl bij Hella op diezelfde avond blijvende verlangens zijn opgewekt naar ‘een grote liefde’, verlangens die ze echter niet in staat is ten volle te erkennen, bezig als ze is met het opvullen van veel minder bedreigende leegtes, zoals de wanden van een kinderkamer.
Op deze manier samengevat lijkt het allemaal keurig in orde te zijn. Er dient zich zelfs zoiets als een thema aan. De herfst zal schitterend zijn is een roman die handelt over het menselijk onvermogen werkelijke leegtes onder ogen te zien en te bestrijden. Maar dat is me toch iets te simpel. Deze roman is complexer. En het is vooral de manier waarop Siebelink die complexiteit gestalte geeft die deze roman tot zijn tot dusver beste werk maakt.
Toch nog een woord van kritiek. Dialogen zijn nog steeds niet Siebelinks sterkste kant. Het wil er bij mij niet in dat iemand zijn vrouw bijvoorbeeld als volgt toespreekt: ‘In deze heldere, juridische bespiegelingen, Hella, tast ik als een blinde rond, alsof het een chaos is, schallend koper, een rinkelend cimbaal. Het moet toch mogelijk zijn geloofwaardige dialogen te schrijven óók als je niet tot de realisten gerekend wilt worden.
Everhard Huizing
Jan Siebelink – De herfst zal schitterend zijn. Meulenhoff, Amsterdam.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 6 juni 1980. Lees ook de recensie van Frank van Dijl over dit boek.