Recensie: Johann Wolfgang Goethe – Door de Fransen opgejaagd
In bange afwachting van Napoleon
De Franse revolutie leidde overal in Europa niet alleen tot verhitte debatten over de nieuwe ideeën, maar vooral ook tot grote angst dat oorlogshandelingen de eigen regio zouden kunnen treffen. Ook Johann Wolfgang Goethe ontsnapte niet aan de oorlogsdreiging. Als raadgevend minister van hertog Karl-August van Saxe-Weimar was hij in 1793 tot zijn afschuw verplicht de hertog te vergezellen toen deze zich bij de Pruisische troepen voegde om de door de Fransen ingenomen stad Mainz te ontzetten. Goethe, die afkerig was van elke vorm van geweld, hield zich in zijn tent vooral bezig met eigen werk, waaronder de verhalen die recent in de vertaling van Pim Lukkenaer zijn gepubliceerd als Door de Fransen opgejaagd. Salonvermaak van Duitse vluchtelingen.
Het salonvermaak uit de titel duidt op de verhalen die de leden van het huisgezin van Barones von C. elkaar vertellen. Ze zijn gevlucht naar een schitterend landgoed op de rechter Rijnoever dat de barones toebehoort. Het gezelschap bestaat uit de barones, die zich uitput ondanks alles ‘haar goede humeur […] ook te midden van angst en nood te behouden’, haar vinnige dochter Luise, zoon Friedrich en neef Karl, volgens Goethe een verblind verbreider van de ideeën van de Franse revolutie, alsmede een oude huisvriend en een huisleraar. Men besluit elkaar verhalen te vertellen om de politieke narigheid te vergeten.
In deze raamvertelling worden zeven verhalen van verschillende lengte verteld. Ze worden in de vertaling gemarkeerd door een witregel en een cursief gezette titel (‘Het verhaal van de eerlijke procurator’, bijvoorbeeld); in de oorspronkelijke tekst, getiteld ‘Untersuchungen deutscher Ausgewanderten’ en verschenen in Schillers tijdschrift Die Horen, is alleen het laatste verhaal, een sprookje, van een aparte titel voorzien. Met uitzondering van het sprookje zijn de verhalen gebaseerd op oude, bestaande vertellingen. Tussen de verhalen door staan commentaren en dialogen van de familie, soms in de vorm van een toneelsamenspraak. De nadruk ligt echter op de verhalen. Het einde van het sprookje is ook het abrupte einde van dit boekje dat in deze vertaling slechts 103 bladzijden telt.
In een aantal van de verhalen staan bovennatuurlijke, Gothic, gebeurtenissen centraal, zoals in het eerste verhaal over ‘de befaamde Napolitaanse zangeres Antonelli’ die elke avond, anderhalf jaar lang, geteisterd wordt door harde ‘akelige, gruwelijke’ geluiden en later zelfs schoten op het raam, waarbij het vensterglas heel blijft. Na een tijdje verandert het geluid in applaus, een geluid, zo wordt droogjes opgemerkt, dat de geliefde zangeres, ‘wel meer gewend’ was. Het blijkt wraak te zijn van gene zijde van het graf door een minnaar die de zangeres geweigerd had te bezoeken op zijn sterfbed.
Even huiveringwekkend maar realistischer is een verhaal dat is ontleend aan de Mémoires van maarschalk François de Bassompierre, hoveling, diplomaat en vechtjas, die in 1665 postuum werden gepubliceerd. Op weg naar een nachtelijk rendez-vous met een winkelmeisje, komt de maarschalk twee doodgravers tegen. Toeval? Aangekomen op de afgesproken plek ziet hij tot zijn ontsteltenis dat er twee naakte, dode lichamen op tafel liggen en dat men bezig is stro te verbranden. Hij vlucht in paniek, wetende dat stro in een sterfkamer werd verbrand om de ruimte te zuiveren van de giftige miasma’s die de pest, in deze tijd nog een veel voorkomende ziekte, zouden veroorzaken en verbreiden. Bijna had de maarschalk met een besmet meisje in bed gelegen!
De commentaren van de toehoorders tussen de verhalen door beperken zich tot vragen als ‘kan dit vreemde verhaal wel waar zijn’(antwoord: ja, omdat het ‘als verzonnen verhaal niet erg verdienstelijk is’); de eisen waaraan een goed verhaal moet voldoen (het moet ‘goed verzonnen, doordacht en waar’ zijn) en de essentie van een morele vertelling (en waarom die allemaal op elkaar lijken).
Het laatste verhaal is een door Goethe bedacht complex sprookje: twee dwaallichten ondernemen een reis. Ze laten zich overzetten door een veerman, die tot zijn ontzetting voor zijn diensten beloofd wordt met een royale hand vol goudstukken. Al dat goud brengt ongeluk, roept hij; het moet meteen verstopt worden! Helaas, de goudstukken worden al snel gevonden door een grote groene slang, die ze meteen verslindt. De veerman wil zijn loon, maar kan alleen betaald worden met ‘vruchten der aarde’, te weten drie Kohlhäupter, een obscuur woord (groene kolen?) dat hier nogal ongelukkig is vertaald als koolvissen, plus drie artisjokken en drie grote uien. We maken ook nog kennis met een reus, over wiens schaduw men de rivier kan oversteken, vier metalen standbeelden die tot leven komen, een lieflijke prinses, de magische krachten van de rivier, en nog (te) veel meer. Een verhaal als een koortsdroom.
Door de Fransen opgejaagd is uitgegeven zonder introductie of epiloog, en zonder verklarende noten (op één na). Het is jammer dat de tekst op deze manier, zonder enige literaire of historische context, wordt gepresenteerd. Vertaler Pim Lukkenaer blijft steevast dicht bij Goethe’s oorspronkelijke tekst, maar de drukproef is kennelijk niet gecorrigeerd, met als resultaat heel veel storende fouten.
Raamvertellingen zijn een handige manier om heel verschillende verhalen, verteld door mensen die enige tijd tot elkaars gezelschap veroordeeld zijn, samen te brengen. De som van de delen geeft dan een indruk van de literaire smaak van het beoogde publiek: voor de humoristische, plagerige, wat stoute verhalen in Boccaccio’s Decamerone, of de al dan niet milde schildering van vertegenwoordigers van de toenmalige maatschappij in Chaucers Canterbury Tales. Dit geldt ook voor Door de Fransen opgejaagd; het is weliswaar geen meesterwerk als Faust of Werther, maar geeft niettemin een indruk van de literaire smaak van de gegoede burgerij rond 1800.
Thea Summerfield
Johann Wolfgang Goethe – Door de Fransen opgejaagd. Salonvermaak van Duitse vluchtelingen. Vertaald door Pim Lukkenaer. Astoria, Benthuizen. 103 blz. € 13,99.