Dit is het eerste deel van een essay naar aanleiding van ‘Brief In Een Fles Gevonden’ in Op weg naar het einde.

1

‘Brief In Een Fles Gevonden’ is de enige reisbrief in Op weg naar het einde die niet alleen door een plaatsaanduiding (‘Kamer 21, Hotel Madrid, Algeciras, prov. Cádiz’) en een datum (‘Woensdag 24 juli 1963’) wordt voorafgegaan, maar tevens door een opdracht (‘Gerard Kornelis van het Reve aan de lezers van Tirade’) en wat in de muziek een speelaanwijzing heet (‘Op de wijze van’). Bijbelvaste Reve-lezers zullen er een verwijzing naar het bijbelboek Psalmen in herkennen, om precies te zijn een verwijzing naar Psalm 56:

Gerard Kornelis van het Reve aan de lezers van Tirade. Op de wijze van “Een Duif Van Verre Terebinten”. Voor de orkestmeester. Een kunstig lied.

In de bijbel uit 1905 van mijn grootouders van moederskant – ‘Ter herinnering aan onzen trouwdag 31 Juli 1913’, schreef mijn oma aan de binnenzijde van het schutblad – wordt Psalm 56 in de toen al bijna driehonderd jaar oude Statenvertaling voorafgegaan door de woorden: 

Een gouden kleinood Davids, voor den opperzangmeester, op jonath elem rehokim, als de Filistijnen hem gegrepen hebben te Gath.

’Jonath elem rehokim’ is hier de aanwijzing, kennelijk de naam van een melodie: ‘De woorden betekenen ‘‘de stille duif van verre plaatsen’’ of iets dergelijks’, vind ik op internet. Op geen enkele andere plek in de Bijbel komt deze uitdrukking voor, wel worden andere psalmen voorafgegaan door aanwijzingen als: ‘al-tasheth’, ‘mahalath’, ‘neginoth’, ‘susan eduth’, in de nieuwste bijbeluitgave vertaald met ‘op de wijs van “Verdelg niet”, “De rietpijp”, “Bij snarenspel”, “De lelie van het getuigenis”’.

(Ik vraag me af of mijn grootmoeder iets aan deze aanwijzingen kan hebben gehad. Misschien kende ze de melodieën van kerkbezoek in haar jeugd in Heusden. Mijn opa moest niets hebben van kerk of bijbel. Opgegroeid als dertiende kind in een rooms-katholiek gezin zwoer hij het geloof af toen hij achttien was. Hij was tweeëntwintig toen hij met mijn protestantse oma trouwde.)

Andere vertalingen van ’jonath elem rehokim’ luiden: ‘Duif op verre eiken’ (Herziene Statenvertaling, 2010), ‘Een duif in terebinten verre’ (Naardense Bijbel, 2014) en ‘Een roerloze duif in de verte’ (Nieuwe Bijbelvertaling, 2004 en 2021). Totaal afwijkend zijn de vertalingen in de Willibrordedities van 1975 en 1995: respectievelijk ‘Op de Griekse wijze van ‘‘verre eilanden’’’ en ‘Bij onderdrukking door vreemde machten’.

Gerard Reve heeft zijn toespeling op Psalm 56 dus niet ontleend aan de Statenvertaling en uiteraard evenmin aan de genoemde moderne vertalingen, zoveel is duidelijk. Hij noemt als aan te houden melodie ‘Een Duif Van Verre Terebinten’. Dat is de vertaling van het Hebreeuwse ‘jonath elem rehokim’ die het Nederlands Bijbelgenootschap in 1951 introduceerde:

Voor de koorleider. Op de wijze van: De duif op verre terebinten. Van David. Een kleinood, toen de Filistijnen te Gat hem gegrepen hadden.

Het ligt voor de hand dat Gerard Reve precies op deze vertaling alludeerde toen hij zich in kamer 21 van Hotel Madrid te Algeciras tot de lezers van Tirade richtte. Had hij een bijbel meegenomen uit Nederland waaruit hij kon citeren? In aanmerking genomen dat hij zich in Portugal en Spanje verplaatste per brommer lijkt dat niet erg waarschijnlijk – of het moet een zakbijbeltje zijn geweest.

Reve beschouwde zich al sinds einde jaren veertig als een homo religiosus. In zijn opvoeding was geen plaats geweest voor de Bijbel, maar op tal van plekken, ook in zijn vroege werk, geeft hij er blijk dat het bijbelse idioom hem niet vreemd is. 

Ja, ik had wel een bijbel op de een of andere manier. En er bestond niet veel anders dan de Statenvertaling. Ik denk niet dat we die bijbel nou echt in huis hadden, maar verboden was het ook niet, en je kocht zo’n ding voor twintig cent. Ik heb al vroeg beseft dat iemand die Nederlands leert de bijbel moet kennen.

Ook wordt al in De Avonden (1947) geregeld de ‘Almachtige God’ aangeroepen en het typoscript van Melancholia (1950) draagt als motto: ‘Op U wacht ik, Eeuwige’. 

‘Reve kende de bijbel goed’, zegt Nop Maas in zijn biografie. In het verhaal ‘Lof der scheepvaart’, voor het eerst gepubliceerd in 1958, schrijft Reve dat hij ‘[v]ijf jaar geleden’ ter voorbereiding van zijn ‘eerste expeditie naar Engeland’ had gestudeerd in de King James-vertaling en in die van de Watchtower Bible & Tract Society, maar alles bij elkaar lijkt het er op, dat hij de opdracht van Psalm 56 uit zijn hoofd heeft geparafraseerd met de toen nog redelijk verse vertaling van 1951 in gedachten, waarbij de koorleider niet alleen heeft plaatsgemaakt voor de orkestmeester, maar tegelijkertijd naar achteren is verschoven in de formulering.

De terebint komt, afhankelijk van de vertaling, op verschillende plekken in de Bijbel voor, maar in de jongste vertaling in Psalmen niet één keer. Wel, zoals we hebben gezien, in de editie van het Nederlands Bijbelgenootschap van 1951, in de aanhef van Psalm 56. (Een terebint is trouwens een terpentijnboom – pistacia terebinthus L. –, lid van de pruikenboomfamilie, die voorkomt rond de Middellandse Zee. Hij lijkt misschien vanuit de verte op een eik, wat de vertaalvariant verklaart, maar als je op afstand de boomsoort niet kunt onderscheiden, hoe herken je dan die roerloze duif?) 

Verwijst Gerard Reve bewust naar het bijbelboek Psalmen of heeft hij de parafrase slechts als stijlmiddel toegepast en, belangrijker, zinspeelt hij specifiek op Psalm 56 en zo ja, waarom? In een online-bijbel heet het lied: ’Troost voor een vluchteling’. In de vertaling van 1951 luidt de titel: ‘Vertrouwen op God in nood’. 

Beide titels kunnen van toepassing worden verklaard op de situatie waarin Gerard Reve in de zomer van 1963 verkeerde. Eerder al was hij gevlucht in de Engelse taal, nu kijkt hij als wat tegenwoordig in sommige kringen ‘een gelukszoeker’ heet, op het Iberisch schiereiland uit naar een plek waar hij van het geld dat hij in Nederland met schrijven verdient een comfortabel bestaan kan leiden. Bovendien heeft hij vijanden – en hoe begint Psalm 56 in de vertaling van 1951?

Wees mij genadig, o God, want de mensen vertrappen mij,
de ganse dag benauwen mij de bestrijders;
wie mij benauwen, vertrappen mij de ganse dag,
ja velen zijn het, die mij uit de hoogte bestrijden.

En verderop:

De ganse dag verminken zij mijn woorden;
al hun overleggingen zijn tegen mij ten kwade.
Zij willen aanvallen, zij spieden, zij nemen mijn schreden waar,
terwijl zij loeren op mijn leven.

Het lijkt alsof iemand die lijdt aan paranoia hier aan het woord is, maar het ís waar: Gerard Kornelis van het Reve hád te maken met een staatssecretaris die hem een reisbeurs weigerde en met een senator die zijn werk veroordeelde als ‘verwerpelijk voor ons volk en voor de komende generatie’. Het is dus niet verwonderlijk dat hij zich ‘uit de hoogte’ bestreden voelde. (De jongste bijbelvertaling lijkt wat dat betreft helemaal toegeschreven op Reve: ‘Mijn tegenstanders bedreigen mij, heel de dag, / en bestrijden mij vanuit hun hoge vesting.’) Zelfs zijn Geleerde Broer keerde zich tegen hem toen hij zich achter het Schrijversprotest schaarde.

Ook kijken we er niet van op dat Reve zich het slachtoffer voelde van de moedwillig kwaadaardige interpretatie van zijn teksten, juist in een periode waarin hij zich, in zijn zoektocht naar houvast, kwetsbaar toonde. Zijn bekering tot het rooms-katholicisme werd door lang niet iedereen begrepen, evenmin als zijn nu openlijk beleden homoseksualiteit.

Met zijn reisbrieven beleefde Reve zijn wederopstanding als schrijver na jaren waarin hij tevergeefs had geprobeerd om zichzelf opnieuw uit te vinden door in het Engels te schrijven. Aan het slot van ‘Brief Uit Schrijversland’ overweegt hij, zoals eerder geciteerd:

Veel, zeer veel is niets dan schijn geweest en pas nu, op de drempel van wat misschien een nieuw leven gaat worden, zie ik dit eindelijk in.

Psalm 56 (1951) eindigt met deze strofen:

Op mij, o God, rusten geloften, U toegezegd,
lofoffers zal ik U betalen,
want Gij hebt mijn leven gered van de dood;
immers ook mijn voet van aanstoot,
zodat ik voor Gods aangezicht mag wandelen
in het licht des levens.

Het lijkt, alles bij elkaar, dus niet erg waarschijnlijk dat Reve níet met opzet aan juist deze psalm refereert. Niet alleen is de verwijzing zeer toepasselijk, ook loopt zij vooruit op enkele brieven en vooral op de ‘Geestelijke liederen’ in Nader tot U. Bovendien sluiten de slotregels van ‘Brief In Een Fles Gevonden’ naadloos aan bij de hierboven geciteerde laatste psalmverzen:

Wanneer ik van hier vertrek, en waarheen ik dan gaan zal – alleen God weet het. Hem wil ik gehoorzamen, en tot glorie van Zijn Eeuwige Naam zal ik het vaandel wederom opheffen en voortdragen, waarop geschreven staat: Op Weg Naar Het Einde.

Opent de ‘Brief Uit Edinburgh’, de eerste van de zes reisbrieven die werden gebundeld in Op weg naar het einde, met het gedicht

Wat zegt u daarvan? Een mens hoort er van op:
Opgehouden met roken, ben ik, acht en dertig jaar oud,
Begonnen gedichten te schrijven.
Zuipen en de rest net als vroeger

eindigt het boek ontegenzeglijk met een tekst die een verdergaande vergeestelijking beschrijft, niet meer een zoeken naar, maar een opgaan in het mysterie, steeds ‘nader tot U’.

De classicus Piet Gerbrandy pleit er voor om Op weg naar het einde en Nader tot U ‘te beschouwen als bundelingen van pelgrimsliederen’, dus inclusief de prozateksten:

Dat de liederen de vorm van brieven hebben aangenomen, is daarbij niet toevallig, omdat dit bij uitstek een genre is waarin reizigers verslag doen van hun wederwaardigheden. Je schrijft brieven om je te richten tot hen van wie je gescheiden bent, en omdat je geen vaste verblijfplaats hebt, zal hun antwoord je niet bereiken. In dat opzicht doen brieven als deze niet onder voor psalmen of gebeden, waarop men immers evenmin ooit antwoord krijgt.

Frank van Dijl

Dit is het eerste deel van het zesde verhaal van een serie over de brieven in Op weg naar het einde en Nader tot U.

Foto F.N. Broers / Anefo / Nationaal Archief (28 november 1963).

Deze essays worden, voorzien van voetnoten en personenregister, in gelimiteerde oplage in boekvorm uitgegeven naar ontwerp van Huug Schipper van Studio Tint. Reeds verschenen: ‘Ik zou erg graag iets goeds schrijven’. Over ‘Brief Uit Edinburgh’ en ‘Brief Uit Amsterdam’ (uitverkocht), ‘Niets onmenselijks acht ik mij vreemd’. Over ‘Brief uit Camden Town’ en ‘Brief uit Gosfield’ (uitverkocht) en Ik leef voor anderen, dat is beslist een feit’. Over ‘Brief Uit Schrijversland (Modern Toerisme)’ en ‘Brief In Een Fles Gevonden’, te bestellen bij Uitgeverij Fragment à € 17,50.

Binnenkort verschijnt: ‘Alles wat ik vertel, zal eenzaam moeten zijn’. Over ‘Brief Uit Huize Algra (De Landkruiser)’ en ‘Brief Uit Het Verleden’.