Recensie: Cherry Duyns – ‘Ik bel je wel als ik dood ben’
Niet minder maar meer dan een biografie
Toen in 2007 het Armando Museum in de Amersfoortse Elleboogkerk afbrandde, ging er, behalve veel bijzondere kunstwerken, ook een onnoemelijke hoeveelheid archiefmateriaal verloren. Daar zaten onder andere gefilmde gesprekken van Cherry Duyns met Armando tussen. ‘Misschien,’ opperde Duyns later, ‘moeten we die gesprekken maar eens overdoen.’ Het zijn uiteindelijk 21 gesprekken geworden, verspreid over een periode van zeven jaar. Het laatste stamt uit 2018, het jaar van Armando’s overlijden. Gewone gesprekken tussen twee vrienden, opgenomen met een eenvoudige bandrecorder. Ze hebben het natuurlijk over kunst. Maar ook over andere dingen die hen bezighouden: taal, humor, variété, sport, de oorlog, het leven van alledag. Duyns stelt dat hij de opnames vooral maakte om Armando beter te leren kennen. Maar nu ze uitgeschreven in een prachtig uitgevoerd boek zijn opgenomen, lijken ze toch vooral bedoeld om de lezer een aardig beeld te geven van wie Armando nou eigenlijk was. Dichter, schilder, violist, bokser, dat weten we. Maar om te beginnen was hij een man die wars was van pretenties.
Weet je waar ik ook nog aan moet denken met die zogenaamde intellectuelen? Vroeger hadden ze minachting voor voetbal en toen kwam de tijd dat ze allemaal naar Ajax gingen. Ton van Duinhoven en al die mensen meer. Er werden zelfs gedichten gemaakt. Of die voetballers links of rechts droegen. En ik dacht: jezus christus, dat zijn dezelfde mensen die tegen hun kinderen zeiden als die even hun mond open hadden: Je lijkt wel een voetballer.
Maar hij had ook genoeg zelfvertrouwen om zich de nodige zelfrelativering te kunnen veroorloven. Hij leest veel, tekent Duyns op. Strindberg en Camus, maar ook alles van Karl May en Agatha Christie. Aan de boeken van May ontleende hij de zeven ‘ready made’-gedichten van de ‘Karl May Cyclus’, die in 1964 in Gard Sivik stond.
Hij had bloed gespuwd en twee tanden verloren,
wel een bewijs
dat mijn kolfslag niet bepaald een liefkozing geweest was.
Maar ook van zijn eigen kunst zag hij, naast het urgente, het betrekkelijke wel in:
ATegenover mijn huis in de Leidsekruisstraat, waar ik destijds woonden, zat een schoenmaker. Die zat buiten te werken, in het openbaar. Als ik ergens een tentoonstelling had, werden mijn schilderijen op een kar geladen. Dan sloeg hij zich op de knieën van het lachen bij het zien van mijn schilderijen. Maar daar kan je toch niet beledigd om zijn. Alles wat nieuw is, wekt agressie op. Dat weet je. Je moet geloven in wat je doet. Niet zelfingenomen zijn, voor alle duidelijkheid.
CDat gelach van die schoenmaker is wel een ontkenning van wat jij doet. Jij lacht hem toch ook niet uit als hij schoenen zit te maken.
A Nee, maar dat is niet hetzelfde want ik maak iets nieuws en bovendien zijn het dingen waar niemand op zit te wachten. Op de reparatie van schoenen zitten ze te wachten. Achteraf kan je zeggen dat het toch heel moeilijk is om iets te maken waar niemand om heeft gevraagd.
Een schilderij verkopen noemt hij ‘mazzel’, een soort van erkenning. Om daar meteen aan toe te voegen dat hij het maakt, ook als niemand het koopt. Hij komt er een paar keer op terug in de gesprekken. Hij wil dingen maken. Daarin vindt hij zichzelf ook nogal ongeduldig. Waar hij mee bezig is, moet af. Hij kan niet halverwege stoppen en de volgende dag, of een paar weken later, weer verder gaan.
Toen Duyns Armando leerde kennen, scheelden ze maar liefst vijftien jaar in leeftijd. Dat deden ze vijftig jaar later natuurlijk nog steeds, maar op een gegeven moment bestaat zo’n verschil niet meer. De twee gesprekspartners kennen elkaar door en door en delen een halve eeuw aan gezamenlijke herinneringen. Toch houdt Duyns tijdens de gesprekken ook vast aan zijn rol van interviewer. Hij vraagt waar nodig naar de bekende weg en lokt van tijd tot tijd kleurrijke anekdotes uit. Want hoewel de gesprekken volgens de auteur vooral dienden als een gedeeld geheugen voor hen tweeën, de gedachte aan een boek heeft vanaf het begin meegespeeld. Hierdoor is het een boek geworden, dat in de buurt van een biografie komt, maar in feiten veel meer is. Natuurlijk, de Haagse Post en Gard Sivik komen voorbij, en uiteraard ook het onvolprezen Herenleed, de exposities, de Nul-beweging, de jonge en de laatste jaren van Armando’s leven. Alles wat in een nette biografie thuishoort. Maar het zijn juist de (doorgaans onderdrukte) emoties, de relativering en de berusting die dit boek meer dan een biografie maken, sterker vooral.
De 21 gesprekken worden afgewisseld met veel foto’s en stukken die Duyns eerder schreef over Armando waaronder het ‘Hollands dagboek’ (weer zo’n jammerlijk ter ziele gegane rubriek in NRC Handelsblad) dat hij in juni 1985 schreef, in de week van de theaterpremière van Herenleed. Het is mooi allemaal. En als twee mannen in uitgebreide gesprekken zo veel herinneringen ophalen, dan ga je dat als lezer haast vanzelf ook doen. Die staan niet in het boek. Maar ze zijn wel een leuke bijvangst.
Jan de Jong
Cherry Duyns – ‘Ik bel je wel als ik dood ben’. Gesprekken met Armando. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen. 384 blz. €34,99.