Recensie: Hugo Claus – Het verlangen
Deze recensie van Het verlangen van Hugo Claus komt uit 1978.
Twee provinciaaltjes in zondig Las Vegas
Na enige jaren aan de zijde van Sylvia Kristel in de internationale filmscene te hebben meegedraaid is Hugo Claus weer naar Vlaanderen teruggekeerd. En naar zijn zeggen ‘misschien wel voor altijd […] het gehuppel en gehots over de planeet ben ik zat.’ In ’t licht van deze ommekeer is het misschien niet toevallig dat hij in zijn nieuwste roman Het verlangen de twee hoofdpersonen, Michel en Jaak, volslagen gedesillusioneerd weer naar Vlaanderen terug laat keren van een twaalfdaagse reis naar Las Vegas.
Het verlangen is overigens Claus’ eerste boek waarin ronduit (West-)Vlaams wordt gesproken. Liefhebbers van dit soms als sappig ervaren taaltje kunnen dus hun hart ophalen (‘Rik mijne jongen, ge zijt een leegloper van eerste klasse, dat moet ge zelf weten, ’t schijnt dat het tegenwoordig in de mode is bij ’t jong volk, maar als ge peinst, snotneus van mijn kloten, dat ge tijdens mijn leven ooit een rotte frank van mij zult zien…’).
Wie geschrokken is van de pulpkartonnen symboliek van zijn vorige roman Jessica!, zal zich aan dit nieuwe boek geen buil kunnen vallen: Het verlangen is een vlot verteld en tamelijk rechtlijnig verhaal dat zich zelfs op de gloeiende stranden van de Costa del Sol gemakkelijk zal laten lezen. Michel en Jaak zijn twee stamgasten van het Gentse café ‘De Eenhoorn’, waar ze deel uitmaken van een nogal heterogeen gezelschap van drinkebroers en kaartspelers. Ooit schijnt daar een zekere Rikkebot de gevierde figuur te zijn geweest die er in korte tijd een fortuin doorjoeg, een heldenfeit waar ze in ‘De Eenhoorn’ nog lang na Rikkebots dood met weemoedig respect over spreken. Tot op een gegeven moment de ietwat ambitieuze Michel uitschreeuwt: ‘Godvermiljaarde, wanneer gaat dat een keer uit zijn met dat melken en zagen en kermen over Rikkebot!’ en het onthutste gezelschap te kennen geeft dat hij naar Amerika wil vertrekken omdat hij hun miserabele smoelen zat is. Hij nodigt de naïeve dommekracht Jaak uit hem te vergezellen naar Las Vegas. Samen zullen ze de anderen wel eens laten zien wat spelen is.
De wederwaardigheden van het tweetal in Amerika doen sterk denken aan die van het duo Joe Buck en Ratso Rizzi uit de roman Midnight Cowboy van James Leo Herlihy (overigens zullen de meesten het boek eerder kennen van de gelijknamige verfilming met de schitterende rol van Dustin Hoffman). Het wordt met andere woorden een grote teleurgang: Michel en Jaak komen in een volslagen dolgedraaide wereld terecht, die Claus sterk filmisch beschrijft in een reeks nachtmerrieachtige neonverlichte beelden: pornofilms (‘vingers ploegen in een bilnaad’), Hell’s Angels, gokautomaten, stripteasetenten en een stomdronken Jerry Lee Lewis, die in een soort opwekkingsdienst ‘That old country-church’ zingt.
Als net dan ook met het spelen niet zo best verloopt gaat Michel zijn compagnon als een blok aan het been beschouwen. Deze komt inderdaad keer op keer in moeilijkheden. Claus was kennelijk bang dat enkel de belevenissen van de twee Vlamingen in Las Vegas geen roman zouden kunnen vullen: hij bouwde een tweede verhaallijn in, waarin de dochter van Jaak een belangrijke rol speelt. Deze is op een gegeven moment krankzinnig geworden, een gebeurtenis waar alle stamgasten van ‘De Eenhoorn’ het fijne van weten, behalve de vader zelf, Jaak dus. In Las Vegas komt hij echter alles te weten als hij wordt opgebeld door zijn vrouw die tijdens zijn afwezigheid toevallig de ware toedracht hoorde. Toevallig inderdaad: compositie is niet de sterkste kant van deze roman. Ook de vertelstructuur zit wat vreemd in elkaar. In het eerste gedeelte van de roman worden we door een anonieme stamgast ingelicht over het wel en wee van ‘De Eenhoorn’. Als Michel en Jaak echter in Amerika zijn, treedt een soort alwetende verteller op, wiens bestaan nergens gemotiveerd wordt: Michel en Jaak gingen immers met z’n tweeën? Maar vooruit, een schoonheidsfoutje. Claus heeft in Het verlangen de melodramatiek niet geschuwd. Maar hij kan er mee omgaan, zoveel is wel duidelijk. Vooral de manier waarop hij Jaak gestalte heeft gegeven, maakt dit boek misschien niet onvergetelijk, maar toch zeker de moeite waard.
Everhard Huizing
Hugo Claus – Het verlangen. De Bezige Bij, Amsterdam.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 23 juni 1978.
(foto: Bilsen, Joop van / Anefo / Nationaal Archief, CC0)
Ook een recensie uit 1978 hoeft niet zonder nuance te blijven. Zeker niet als het om een intrigerende roman als Het Verlangen gaat. Hier een handreiking:
Hugo Claus pakt uit de literaire traditie wat hij maar pakken kan, dat weet iedereen die zijn werk gelezen heeft. Van de sonnetten van Shakespeare tot het toneel van Sophocles maakt Claus bewerkingen waarvan de kwaliteiten met die van het origineel wedijveren. Bij deze letterroof haalt hij zijn buit zozeer overhoop dat zijn creatie met het origineel slechts zijdelings gelijkenis vertoont.
Over de verwijzingen in het werk van Claus naar literaire teksten uit de Renaissance en mythen uit de klassieke en de Germaanse oudheid is uitvoerig geschreven, met name door Paul Claes in onder andere De mot zit in de mythe (1984) en Jean Weisgerber in Hugo Claus: experiment en traditie (1970). Dit geldt slechts in beperkte mate voor het deel van zijn werk dat invloed ondervindt van de bijbelse mythen uit de joodse oudheid. In dit verband is het opvallend dat er tot nu toe nog maar weinig onderzoek is verricht naar de roman Het Verlangen (1978).
Een uitzondering hierop is het hoofdstuk ‘Jakob in travestie’ uit De veelvervige rok (1997) van Jaap Goedegebuure. Hij doet daarin een poging de intertekstuele relatie tussen Het Verlangen en de Jakob-mythe in het bijbelboek Genesis te verhelderen. Goedegebuures poging tot interpretatie van de roman vanuit deze intertekstuele relatie is in mijn optiek slechts gedeeltelijk geslaagd. De voornaamste tekortkoming van zijn interpretatie is dat hij niet diep genoeg graaft bij het traceren van alle mythische sporen die in Het Verlangen aanwezig zijn. Deze sporen zijn, niet alleen in deze roman, maar in het gehele literaire werk van Claus, de restanten van archetypen, ofwel oervormen, die zijn terug te vinden in de eigenschappen van romanpersonages, in ideeën en kosmologische modellen. Middels deze sporen werkt Claus het thema van de roman uit.
De slordigheid waarmee de roman gelezen wordt, is zeker een van de oorzaken dat er nooit gedegen onderzoek naar is verricht. Deze slordigheid heeft Claus al direct na het verschijnen van de roman geïrriteerd. In de tweede druk van Het Verlangen, uit hetzelfde jaar 1978, laat hij namelijk vier motto’s aan de roman voorafgaan. Het zijn citaten uit het bijbelboek Genesis, die refereren aan de put Rechoboth, de hemelladder (in de droom van Jakob), de kus van Rachel en de verkrachting van Dina door Sichem. Elementen uit deze citaten spelen op verschillende plaatsen in de roman een rol. In deze tweede druk neemt Claus bovendien een naschrift op, waarin hij stelt:
‘Het Verlangen is een parafrase van het verhaal van Jakob in Genesis.’
Na dit alles is het dan geen verrassing meer dat hij zich denigrerend uitlaat over de nauwgezetheid waarmee de roman gelezen wordt. Evenmin bevreemdt het dat hij er zijn verbazing over uitspreekt dat nog geen enkele onderzoeker zich op de roman heeft gestort. In een interview met Johan de Geest en Etienne van Neygen voor het Vlaamse weekblad Humo (21-09-1978) zegt Claus hierover:
[…] tot mijn bevreemding en spijt heb ik ontdekt dat de recensenten en jij toch ook dat symbolische niet hebben doorgrond, terwijl het toch zo evident in mijn boek aanwezig is. Ik dacht het eerst nog op de achterflap te zetten, maar ik vond dat overbodig omdat het zo overduidelijk was, mijn roman is namelijk de illustratie van het verhaal van Jakob in de Bijbel… (Claus 1980: 211)