Jij bent er ook

Wat is een gedicht? Wat is het dat wanneer er een opgeblazen/ strandbal op het dak van een fietsenschuurtje ligt, je vrolijk/ wordt, maar als diezelfde strandbal op een roltrap op en neer/ wordt vervoerd, je je een beetje alleen en droevig voelt? Hoe/ kan het dat twee dingen die op het eerste gezicht ver van elkaar/ af staan, niets met elkaar te maken hebben, eenmaal bij elkaar/ gezet
een bepaald gevoel oproepen? En hoe kan het dat dat niet/ bij elke willekeurige combinatie werkt?

Met deze strofe opent Joost Oomen Lievegedicht. Het lyrisch ik richt zich tot de ‘lieve sneeuw’ en vraagt hem naar de aard van dichtkunst ‘omdat als jij valt er bijna altijd poëzie mee/naar beneden komt.’ De laatste strofe ontvouwt Oomens ars poetica : ‘Ik kan het niet laten sneeuwen. Ik/ maak gedichten als het kind dat ontdekt dat de magneetjes van/ twee houten locomotiefjes niet aan elkaar te koppelen zijn, en dat/ vervolgens met die kracht begint te spelen.’

Wat volgt is een gulle bundel met dertig tuimelende gedichten die je anders laten kijken naar de kleine dingen die het doen. ‘Het leven houdt zijn wonderen verborgen’ zei J.C. Bloem al, en het lukt ook Oomen om ze aan ons te openbaren, in hun eigenzinnige staat. Verdeeld over de drie delen ‘Tramvrede’, ‘Leukloomdier’ en ‘Dit gebeurde automatisch’ opent iedere afdeling met een brief. De eerste aan Lieve sneeuw, de tweede aan Lieve pudding en de derde aan Lieve citroenboom. Ze zijn een richtsnoer voor wat komen gaat en bewerkstelligen een aandachtige houding.

Veel gedichten wemelen van de stijlfiguur van de herhaling en net als in zijn debuutroman is er een hoofdrol weggelegd voor fruit. Dat werkt door de veelvuldigheid niet altijd even goed, maar je bent geneigd om Oomen veel te vergeven. Hem lukt wat slechts weinigen gegeven is: de onderzoekende onstuimigheid en aanstekelijke levensvreugde buitelen over je heen en nemen teder bezit van je. In ieder deel zit een gedicht dat beklijft, dat de kracht van poëzie luidkeels bezingt. In het eerste deel is dat het ontroerende ‘Tramvrede’, waarin we in slechts zes strofen doorvoelen hoe wereldvrede zou kunnen ontstaan:

het is idioot om te geloven dat
wanneer iedereen op hetzelfde moment
hetzelfde gedicht zou lezen
de wereldvrede uit zou breken

Oomens zorgvuldig gekozen woorden blazen je delicate kwetsbaarheid in en dus ruist er vier strofes verder een diep gevoel van berusting in je.

‘Lievegedicht’ uit het tweede deel duikelt in het wonder van de liefde. Het toont Oomens sensitieve en beeldrijke opmerkingsgave in een strofe als:

je vindt haar mooier dan de maan
ze heeft krullen als de kringen in water
als er eendenkuikens voor het eerst
zwemmen gaan.

Oomens verrassende gedichten in toegankelijke taal roepen het werk van andere grote dichters in gedachten, zoals Remco Campert en K. Schippers, wiens ‘Liefdesgedicht’ meermalen in me op kwam bij het lezen:

Liefdesgedicht

Jij hebt de dingen niet nodig
om te kunnen zien

De dingen hebben jou nodig
om gezien te kunnen worden

Ook Joost Oomen vraagt je om de logica te laten varen, om je open te stellen voor wervelende associaties. Hij laat je zien dat een vrolijk makende absurditeit voor het grijpen ligt en dat juist die absurditeit ons toont hoe alles met elkaar samenhangt, hoe alles in het leven met elkaar in verband staat, want ‘jij bent er ook’. Overdonderend ontwapenend, dát is het handelsmerk van Joost Oomen, zowel in zijn prozaroman Het Perenlied, zijn reisverslag Visjes als in dit markante poëziedebuut.

Miriam Piters

Joost Oomen – Lievegedicht. Querido, Amsterdam. 80 blz. € 20.